Tekstweergave van GA-1926_MB013_00014
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
Staten
van
Noord-Holland,
maar
trad
daar
weinig
op
den
voorgrond.
Voor
de
politieke
carrière
was
hij
niet
allereerst
geschikt.
Op
maatschappelijk
terreinwas
zijn
werkzaamheid
velerlei.
In
1863
werd
hij
directeur
van
de
Nederlandsche
Maatschappij
voor
Hypotheek
-
verzekering
;
van
1868
tot
1871
was
hij
lid
van
de
plaatselijke
schoolcommissie,
van
1871
tot
1884
schoolopziener
in
het
tweede
district.
Dan
was
hij
als
leeraar
verbonden
aan
de
Handelsschool
(1869
—1884)
en
de
vijfjarige
H.
B.
S.
(1883
—1884),
waar
hij
lesgaf
in
staats
-
inrichting
en
staathuishoudkunde.
Nog
was
hij
plaatsvervangend
kantonrechter
in
het
vijfde
kanton,
Nieuwer
Amstel.
Zijn
belangrijkste
werk
op
maatschappelijk
terreinwas
zijn
ruste
-
looze
arbeid
in
het
Nederlandsch
Genootschap
tot
Zedelijke
Verbetering
van
Gevangenen.
In
1868
was
hij
reeds
voorzitter
en
tot
zijn
dood
toe
was
hij
een
van
de
meest
belangstellende
leden
van
dat
genootschap.
Inde
luthersche
gemeente
vervulde
hij
vele
en
gewichtige
amb
-
ten.
Op
wetenschappelijk
gebied
werd
hij
van
den
aanvang
af
sterk
geboeid
door
de
studie
van
het
strafrecht.
Vandaar
dat
hij
in
1879
door
de
utrechtsche
faculteit
werd
aanbevolen
voor
den
leerstoel
van
het
strafrecht
;Pols
werd
toen
benoemd.
Nog
ongelukkiger
was
Domela
Nieuwenhuis
te
Amsterdam.
Door
het
heen
-
gaan
van
Brusa
moest
aan
de
universiteit
de
leerstoel
van
het
strafrecht
ook
hier
worden
bezet.
Hij
werd
met
Van
Hamel
aanbevolen
;
beide
kregen
inden
raad
evenveel
stemmen,
zoodat
het
lot
moest
beslissen
;
op
deze
wijze
werd
Van
Hamel
benoemd.
Ten
slotte
werd
hij
in
1884
tot
hoogleeraar
in
het
strafrecht
te
Groningen
benoemd.
Daar
is
hij
tot
zijn
emeri
-
taat
in
1906
in
functie
gebleven.
Den
14
Augustus
1924
is
hij
in
Den
Haag
hoogbejaard
gestorven.
‘
H.
B.
Verschillende
meeningen
over
het
oude
Amsterdam.
Over
dit
onderwerp
schrijft
dr.
H.
J.
Smit
in
het
Tijdschrift
voor
geschiedenis
XL,
afl.
4.
Hij
vangt
aldus
aan
:
~De
catalogus
van
de
amsterdamsche
tentoon
-
stelling
heeft
aanleiding
gegeven
tot
een
dis
-
cussie
in
het
Algemeen
Handelsblad,
die
wel
eenige
aandacht
verdient.
Een
bezoeker
van
die
tentoonstelling
beklaagde
zich
erover,
dat
er
omtrent
de
beteekenis
en
den
bloei
van
het
middeleeuwsche
Amsterdam
in
dien
catalogus
twee
volkomen
tegenstrijdige
opinies
werden
verkondigd.
Inderdaad
een
feit
van
beteekenis,
niet
alleen
voor
den
inzender,
doch
ook
voor
de
historische
tentoonstelling
en
zelfs
voor
de
historische
wetenschap
in
het
algemeen.
De
tentoonstelling
bedoelde
toch
ongetwijfeld
de
belangstelling
ook
van
den
niet-historicus
te
winnen
voor
de
geschiedenis
van
Amsterdam,
en
het
resultaat
is
op
deze
wijze
allicht,
dat
men
geen
duidelijke
voorstelling
krijgt
van
het
oude
Amsterdam
en
vermoedelijk
tot
de
con
-
clusie
komt,
dat
ook
de
historici
er
wel
weinig
van
zullen
weten.
Natuurlijk
ontbreekt
den
niet-historicus
de
tijd
en
de
voorstudie,
die
noo
-
dig
zijn
voor
het
raadplegen
der
bronnen
zelf,
en
allicht
wendt
hij
zich
teleurgesteld
af
van
de
historische
wetenschap,
die
vroeger
zijn
be
-
langstelling
had.
Het
lijkt
me
nu
in
verband
met
dit
alles
de
moeite
waard
eens
te
overwegen
of
het
inderdaad
niet
mogelijk
is
om
zonder
bronnenstudie
een
geheel
zekere
voorstelling
te
verkrijgen
van
Amsterdams
oudste
geschiede
-
nis.
of
in
het
algemeen
de
z.g.
leek,
die
gedn
tijd
heeft
om
zijn
historische
lectuur
met
de
bronnen
te
vergelijken,
niet
beter
doet
die
lectuur
voortaan
te
laten
rusten,
omdat
er
toch
niet
meer
te
bereiken
valt
dan
een
uit
de
bron
-
nen
verkregen
persoonlijk
inzicht.
Indien
men
uit
het
voorkomen
van
tegenstrijdige
opinies
inden
catalogus
deze
conclusies
zou
mogen
trekken,
dan
zou
dat
voor
de
amsterdamsche
tentoonstelling,
die
immers
en
ook
vooral
niet
-
historici
tracht
te
lokken,
fataal
zijn”.
Dr.
Smit
gaat
dan
voort
:
,
,De
heeren
’t
Hooft
en
Sterck
hebben
den
bedoelden
inzender
beantwoord
met
een
breede
toelichting
van
hun
strijdende
meeningen,
die
het
geval
voor
hem
waarschijnlijk
slechts
des
te
hopeloozer
heeft
gemaakt.
Geen
van
beide
heeren
heeft
echter
de
vraag
onder
de
oogen
gezien,
die
wij
in
deze
kwestie
allereerst
meenden
te
moeten
stellen
:
is
het
mogelijk
den
niet-historicus
een
zekere
kennis
omtrent
het
middeleeuwsche
Amster
-
dam
mede
te
deelen
?
Zij
hebben
inden
cata
-
logus
hun
persoonlijke
opinies
uiteengezet
zon
-
der
te
bedenken,
dat
den
niet-vakman,
die
niet
inde
gelegenheid
is
op
die
meeningen
kritiek
uitte
oefenen,
indien
mogelijk
slechts
objectief
vaststaande
feiten
moeten
worden
meegedeeld.
En
die
zijn
er
zonder
den
minsten
twijfel
;
ieder
zal
na
kennisneming
ervan
moeten
toe
-
stemmen,
dat
de
voorstelling,
die
zij
hem
ver
-
schaffen,
een
grootere
mate
van
zekerheid
bezit
dan
die
welke
door
de
mededeelingen
van
de
heeren
't
Hooft
en
Sterck
wordt
verkregen.”
Dr.
Smit
licht
dat
als
volgt
toe
;
~Er
is
een
gezegeld,
door
ieder
als
echt
erkend
privilege
van
Floris
V
van
1275,
waarbij
de
Amsterdam
-
mers
tolvrijheid
krijgen
in
Holland
;
er
zijn
stukken
betreffende
onderhandelingen
van
Am
-
sterdam
en
Deventer
over
den
Kotertol
om
-
streeks
1340
;
er
zijn
ten
slotte
rekeningen
van
den
amsterdamschen
tolontvanger
van
om
-
streeks
1350,
waarin
bepaalde
bedragen,
ont
-
vangen
van
allerlei
hamburgsche
kooplieden,
worden
vermeld.
De
stukken
bewijzen
on
-
middellijk
en
onafwijsbaar
aan
ieder,
die
ze
leest,
dat
Amsterdammers
door
Holland
en
langs
den
Gelderschen
IJsel
verkeerden
en
dat
er
Hamburgers
te
Amsterdam
kwamen.
Als
de
heer
Sterck
ons
echter
mededeelt,
dat
er
in
1345
te
Amsterdam
een
mirakel
is
geschied
en
dat
besloten
werd
naar
aanleiding
daarvan
een
jaarlijksche
processie
te
houden,
dan
volgt
daaruit
niet
zoo
onmiddellijk,
dat
na
1345
de
handel
van
Amsterdam
is
toegenomen.
Als
de
6