Tekstweergave van GA-1926_JB023_00157
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
en
wel
naar
de
westzijde
van
het
Soldaten-
of
Mannen
Gasthuys
aan
de
zijde
van
de
galerij;
het
moet
derhalve
een
reeds
bestaand
gebouw
geweest
zijn
waarin
het
toe
-
vlucht
gevestigd
werd.
Met
den
Bayerd
werd
ook
de
toegang
daarheen
verplaatst
aan
de
andere
zijde
van
het
Soldatenhuys.
De
hiernevens
afgebeelde
poort
met
den
daarboven
geplaatsten
steen,
alsook
de
Bayerdgang,
gevormd
door
het
op
een
palisadeering
gelijkend
hek,
zullen
er
onge
-
twijfeld
zoo
hebben
uitgezien
als
de
teekenaar
ze
ons
toont.
Waarschijnlijk
is
het
den
schilder
dan
ook
in
hoofdzaak
te
doen
geweest,
de
merkwaardige
Bayerd
-
poort
en
gang
te
vereeuwigen.
De
verplaatste
Bayerd
toch
was
geenszins
het
vrijstaande
gebouw,
gelijk
de
teekening
het
ons
toont;
over
zijn
geheele
lengte
stond
het
tegen
den
gevel
van
het
Engelse
Huys,
terwijl
heide
gebouwen
op
de
hiervoor
genoemde
gallerij
uitkwamen.
Een
vergelijking
van
de
aquarel
met
de
plattegrond-teekening
van
het
St.
Pieters-Gasthuis
door
J.
Schilling
in
1777
gemaakt
toont
dit
duidelijk.
De
Keur
op
de
Bayerd
is
in
1702,
1772,
1796
en
’t
laatst
in
1804,
vernieuwd.
De
Regenten
hebben
evenwel
meerdere
keeren
op
vernieuwing
en
verscherping
aange
-
drongen
bij
het
indienen
der
jaarlijksche
rekening
en
verantwoording,
evenals
zij
steeds
weer
de
keur
op
het
neerleggen
van
zieken
voor
de
Gasthuispoort
(1544,
1557,1558,
1590,
en
van
de
hierbovengenoemde
jaren)
met
strenge
strafbepalingen
wilden
zien
aangevuld.
Het
streven
van
de
Regenten
ten
spijt
is,
vóór
1804,
inde
keur
van
1590
geen
verandering
gebracht;
tenopzichte
van
de
bepaligenn
voor
den
Bayerd
luidt
het
steeds
weer:
„Alles
onverminderd
de
keure
van
30
Nov.
1590,
ten
opzichte
van
den
Bayerd
geëmaneerd”.
Uiteen
van
1804
dateerende
correspondentie
tusschen
de
Thesauriers
en
de
Re
-
genten
over
„het
wankele
crediet
van
het
Gasthuis,
enhoe
dit
te
herstellen”,
gevoerd,
blijkt
dat
de
regenten
o.m.a.
maatregelen
hadden
verzocht
tegen
het
misbruik
dat
van
den
Bayerd
gemaakt
werd.
Zij
wezen
deze
instelling
n.l.
aan
als
eender
vele
oor
-
zaken
van
het
inde
Gasthuizen
aanwezig
zijn
van
zooveele
niet-ingezetenen.
„Deze
nuttige
instelling”,
zoo
zeggen
de
regenten,
„strekt
veelal
tot
verblijf
van
landloopers,
bedelaars
en
zoodanigen
die,
hoewel
tot
nuttigen
arbeid
bekwaam,
zich
het
liefst
aan
de
schandelijkste
luiheid
overgeven,
zich
verwaarloozen,
daardoor
ziek
worden,
om
tenslotte
ten
laste
van
het
Gasthuis
te
komen.
Weliswaar
wordt
aan
hen
slechts
het
overschot
van
’t
eten
der
zieken
verstrekt,
doch
het
ergste
is
dat
zoovele
van
elders
komende
zieken
op
deze
wijze
toch
in
’t
Gasthuis
komen”.
103