Tekstweergave van GA-1925_MB012_00093

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM zocht hij het vertrouwen van de studenten, en het werd hem in ruime mate geschonken. Van pater De Groot was de meest kritische jongeling gaarne gediend. Werden zijn colleges, de latere jaren niet meegerekend, flink bezocht, nog voller liep het op zijn privatissima, waar een gezellige en vertrouwelijke toon heerschte en het geregeld contact met de studenten steeds zijn blik op hun karakters scherpte, zoodat hij meer voor hen kon doen dan alleen hun hersens laden met wetenswaardigheden en examenkennis.” ~Het zou onjuist zijn uit dit alles te conclu - deeren, dat het zwaartepunt van De Groots werkzaamheid alleen in deze studentenziel - zorg lag. Het eigenaardige is juist, dat zijn gezegende diligentie in die richting buiten zijn direct mandaat om spontaan naar voren kwam. Het pleit voor de sterke en aantrekke - lijke persoonlijkheid van den professor, dat hij meer dan professor alléén werd, al dient er de nadruk op gelegd, dat hij tegelijk om zijn wetenschappelijke verdiensten in zóo ruime mate het vertrouwen der zijnen won. Ware pater De Groot alleen vroom geweest, het is de vraag, of de niet gemakkelijke heeren stu - denten hem even hoog zouden hebben vereerd en even druk zouden hebben gezocht. Maar men voelde het: De Groot was een geleerde. Hij was een wijsgeer niet zoozeer inden be - perkten technischen zin van het woord als wel inde breede beteekenis van levensdoor - gronder en kenner van de groote problemen, die een menschengeest prikkelen en bezig houden. Deze professor was geen Olympiër en sprak geen orakeltaal; neen, hij was een studax, een denker en een volhardend zoeker; hij stond met zijn wetenschap in het volle, psychische leven. Verankerd als zijn diepe geest was inden vasten grond van zijn geloof en varend onder de vlag van den Aquiner, koerste hij, zinnend en speurend, in alle rich - tingen van het menschelijk denken, om het goede, dat immers overal te vinden is, op te halen ter verrijking voor zich zelf en van anderen. Het is enorm, wat deze inde middel - eeuwsche Summa vastgeheide thomist aan wijsgeerige literatuur van moderne houding en minder orthodoxe tendenz letterlijk met de pen inde hand heeft bijgehouden. Vooral tot de zielkunde in verband met de geloofs - daad, in verband ook met physiologische afwijkingen, en daardoor tot de biologie en geneeskunst voelde hij zich aangetrokken, en zóóveel inzicht veroverde de autodidact zich van deze experimenteele wetenschappen, dat de bekwaamste vaklui o.a. in verband met zijn studie over Boerhave, erkennen moesten: ~Er is geen medicus in gansch ons land, die Boerhave zoo diep doorgrond heeft als deze pater Dominicaan”. In gelijken geest liet de directeur van het amsterdamsche Blinden - instituut Lenderink zich uit bij De Groots merkwaardige studie over de doofstomblinde Marie Heurtin en dr. Ariëns Kappers naar aanleiding van ’s professors boek Denkers over ziel en leven." ~Na een smartelijk ziekbed van drie weken eindigde hij, omringd door eenige medebroeders en beminde leerlingen, te Amsterdam op 26 Februari 1922 zijn werkzaam en harmonisch leven met een schoonen en stichtelijken dood”. H. B. Dr. E. T. Kuiper. Inde Levensberichten voor de Maatschappij der Nederlandsche Letter - kunde is opgenomen dat van dr. Esgo Taco Kuiper, die eender uitnemendste leeraren van het gymnasium van Amsterdam is geweest. Den 9 Augustus 1862 te Zwolle geboren, ver - huisde hij reeds in zijn eerste levensjaar naar Amsterdam, waar zijn vader bij de doops - gezinde gemeentewas beroepen. ~Feitelijk, schrijft dr. J. W. Bierma, is Kuiper dus Amsterdammer. In deze stad is hij opgegroeid en opgevoed ; hier is hij van jongs af aan bloot - gesteld geweest aan den invloed van het pittige, rijke amsterdamsche leven ; hier heeft hij zijn onderwijs genoten. Hij heeft de lagere school bezocht, waarvan de heer Laan hoofd was. Op twaalfjarigen leeftijd is hij naar het gymnasium gegaan, dat toen nog vijf klassen telde en in het oude gebouw aan den Singel gevestigd was. Veel op dat gymnasium was vrijer, ongeregel - der ook dan thans meestal het geval is, maar verschillende leeraren, de rector N. J. B. Kappeyne van de Copello inde eerste plaats, waren mannen van beteekenis, figuren ge - schikt om invloed te hebben, en de leerlingen hadden zich in ’t algemeen over het gegeven onderwijs niet te beklagen. Kuiper sprak er steeds met waardeering over en de lachwek - kende bizonderheden die ik uit dien tijd wel eens van anderen vernomen heb, heb ik van hem nooit gehoord. Ik vermoed, dat een gevoel van piëteit zijn mond in dit opzicht sloot. Hij roert in ’t levensbericht van H. van Gelder de zaak even aan, maar glijdt er met gevoelige kieschheid overheen. ~Nog op zeven tien jarigen leeftijd verliet hij, in 1880, na het doorloopen van den cursus het gymnasium en werd in datzelfde jaar student aan de pas kort bestaande amsterdamsche universiteit. Volgens de toen geldende regeling, die een overgang vormde tot den thans nog geldenden toestand, werd hij beschouwd als toe - gelaten uit de vijfde klasse van het als normaal type ingestelde gymnasium van zes klassen. Hij moest dus om tot het candidaats-examen in de nederlandsche letteren te kunnen worden toegelaten een aanvullings examen doen, het suppletoir, waarvan de eischen wettelijk niet heel scherp waren omschreven. Prof. S. A. Naber, die toen, doordat prof. Boot terug - getreden was en prof. Karsten nog niet was benoemd, hoogleeraar in Latijn en Grieksch beide was, vatte dit examen niet heel licht op. Hiermee hangt het wellicht samen, dat Kuiper 85