Tekstweergave van GA-1925_MB012_00077
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
op
gevestigd
heeft
doordat
ruim
twee
eeuwen
lang
het
regenwater
tusschen
de
straatsteenen
boven
de
gewelven
neersiepelde
en
het
koolzuurgehalte
van
de
metselkalk
oploste.
De
stukken
hadden
een
lengte
van
enkele
c.M.,
andere
van
1
tot
6
d.M.,
een
paar
w'aren
bijna
1
M.
lang.
Ook
bij
de
slech
-
ting
van
de
Utrechtsche
Poort
is
dit
ver
-
schijnsel
voorgekomen.
J.
W.
B.
Roomsche
Kerken
tijdens
de
Republiek.
Om
de
stad
in
bedwang
te
houden
stelde
de
landvoogdes
Margaretha
voor
een
citadel
te
bouwen,
wat
de
Amsterdammers
voor
twee
ton
afkochten.
Tijdens
het
beleg
van
Haarlem
in
1573
woonde
Alva
binnen
Amsterdam.
Spoe
-
dig
vertrok
hij
naar
Utrecht.
In
1578
werd
een
overeenkomst
getroffen
waarbij
binnen
het
rechtsgebied
der
stad
de
katholieke
godsdienst
mocht
worden
uitgeoefend;
de
Hervormden
mochten
daarbuiten
ter
kerke
gaan;
ook
zou
hun
binnen
de
stad
een
behoorlijke
plaats
worden
aangewezen,
waar
ze
zonder
gezang,
toespraak
of
andere
plechtigheid
op
eenvoudige
wijze
hun
dooden
ter
aarde
konden
bestellen.
Een
paar
maanden
later
kwam
deze
overeen
-
komst
door
de
Alteratie
te
vervallen.
De
ver
-
houding
werd
omgekeerd.
De
roomsche
kerken
moesten
van
buiten
niet
van
gewone
woon
-
huizen
te
onderscheiden
zijn.
Aanvankelijk
werden
zolders
tot
kerken
ingericht
als
Onze
Lieve
Heer
op
Zolder
aan
den
O.
Z.
Voorburgwal,
later
werden
kerken
gebouwd
achter
woon
-
huizen,
zooals
tot
voor
weinige
jaren
het
Oranjeboompje
inde
Kalverstraat.
De
hervorm
-
de
kerkeraad
blijft
niettemin
klagen
overpaap
-
sche
stoutigheden.
In
1656
waren
in
Amsterdam
62
roomsche
kerken,
in
1681
26.
Aldus
een
anonymus
inde
Tijd
van
28
Augustus,
J.
W.E.
Brug.
De
Haagsche
Post
geeft
onder
het
hoofd
Amzterdamsche
bijzonderheden
beschou
-
wingen
meest
over
volksuitdrukkingen
e,
d.
Vaak
is
daarvan
hier
melding
gemaakt;
een
paar
dier
beschouwingen
is
nog
achterwege
gebleven.
In
het
nummer
van
16
Augustus
van
verleden
jaar
had
de
schrijver
het
over
uitdrukkingen
in
verband
met
brug.
„Een
rechtgeaard
Amsterdammer
noemt
een
steenen
brug
met
gewelfde
bogen,
elke
brug
die
niet
van
hout
of
ijzer
is,
een
sluis;
de
uit
-
drukking
„steenen
brug”
is
inde
hoofdstad
on
-
bekend.
„Frits
zegt;
brug,
maar
wat
van
steen
is
zonder
een
wip,
noem
ik
een
sluis”
aldus
Batavus
Droogstoppel
in
Max
Have
laar.
Dat
trouwens
dit
eigenaardige
spraakgebruik
niet
van
vandaag
of
gisteren
is,
blijkt
o.a.
hieruit
dat
bij
Vondel
de
Pizaners
de
metalen
brug
waarover
Salmoneus
zal
rijden,
„de
kopre
sluis”
noemen.
Vanwaar
deze
gewoonte,
of
-
schoon
men
toch
in
geen
stad
beter
dan
hier
kan
weten
wat
sluizen
zijn
?
Toen
de
oude
meest
steenen
sluizen
(oorspronkelijk
water
-
keeringen)
in
vele
gevallen
niet
meer
als
zoo
-
danig,
maar
alleen
nog
als
brug
gebruikt
wer
-
den,
begon
men
te
Amsterdam
een
sluis
en
een
brug
alleen
naar
de
bouwstof
te
onderscheiden
en
den
naam
sluis
bij
uitbreiding
op
elke
steenen
brug
toe
te
passen,
ook
al
had
zij
nooit
als
schutsluis
of
waterkeering
dienst
gedaan.
Dit
gebruik
schijnt
reeds
van
de
zestiende
eeuw
te
dagteekenen.
Inden
loop
der
zeventiende
eeuw
verdwenen
de
houten
leuningen
om
door
ijzeren
te
worden
vervangen,
„dat
veel
dura
-
beler
(duurzamer)
en
beter,
ook
veel
heerlijker,
netter,
schoonder
en
profijtelijker
is”,
zegt
een
schrijver
van
1662.
In
dat
jaar
waren
er
onder
de
217
bruggen
al
87
van
steen;
en
hoeveel
steenen
bruggen
er
sedert
ook
zijn
bijgekomen,
de
spraakmakende
gemeente
hield
zich
aan
de
oude
gewoonte
en
bleef
een
steenen
brug
een
sluis
noemen.
„De
Oudebrug,
zooals
haar
naam
aanduidt
de
oudste
brug
van
Amsterdam,
werd
inde
eerste
helft
der
veertiende
eeuw
over
het
Water
(Damrak)
gelegd
ter
verbinding
van
de
Oude
en
de
Nieuwe
Zijde.
In
vroeger
eeuwen
werd
er
allerlei
ten
verkoop
uitgestald.
Ook
was
daar
de
markt
om
werkvolk
te
huren,
en
wie
werk
zocht,
mocht
daar
gaan
staan.
Zoo
werd
deze
brug
een
verzamelplaats
van
baliekluivers
en
kringetjesspuwers,
of
van
leuningbijters
en
bruggetrekkers,
als
men
te
Amsterdam
zegt.
De
zegswijze:
aan
de
Oudebrug
arbeiden,
had
voorheen
de
beteekenis:
vergeefsch
werk
doen.
Maarde
steenen
brug
die
bij
de
Brouwers
-
gracht
over
de
Prinsengracht
lag,
of,
om
Am
-
sterdamsch
te
spreken,
de
sluis
aan
het
Papen
-
eiland,
placht
de
Lekkere
sluis
te
heeten,
want
daar
hadden
de
baksters
en
kooksters
langs
de
leuningen
haar
kraampjes
opgeslagen.
Niet
ver
vandaar
vindt
men,
als
verbinding
van
het
Realen-
met
het
Prinseneiland;
de
Drie
-
haringenbrug
:
drie
haringen
prijken
boven
den
ingang
van
het
hoekhuis
inde
buurt.
Vóór
de
demping
van
den
Overtoom
had
Amsterdam
ook
een
Latjesbrug
;
dat
was
de
Pestbrug
op
den
Overtoomschen
weg,
die
nog
langen
tijd
nadat
zij
ineen
ophaalbrug
veranderd
was,
den
ouden
bijnaam
behield.
Die
brug
leidde
naar
het
Oude
Buitengasthuis,
dat
sedert
1792
ook
als
krankzinnigengesticht
dienst
deed.
Wilde
men
destijds
iemand
op
de
zachtste
wijze
te
kennen
geven
dat
men
hem
een
plaats
in
het
gekkenhuis
waardig
keurde,
dan
heette
het
:
over
de
Latjesbrug
1
Het
is
ons
niet
ge
-
lukt
den
naamsoorsprong
van
de
Zaterdagsche
brug
op
de
Lindengracht
op
te
sporen.
Ze
is
verdwenen,
maar
men
kent
daar
nog
de
Zaterdagsche
gang,
terwijl
inde
Egelantier
-
straat
een
Twaalfuursgang,
op
de
Elandsgracht
een
Eenuursgang
wordt
gevonden.
Beter
zijn
wij
ingelicht
omtrent
de
Magere
Brug,
over
den
Amstel
bij
de
Kerkstraat.
Bij
den
eersten
bouw
werd
hier
nL
een
smalle
loopbrug
ge
-
legd.
De
bijzondere
beteekenis
van
„over
de
Magere
Brug”
is
:
buiten
de
Jodenbuurt.”
69