Tekstweergave van GA-1925_MB012_00020

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM der scheepvaart in het markensche kanaal duchtte : de Kamer van Koophandel richtte te vergeefs een in bijna smeekenden toon gesteld adres aan de Regeering om Amsterdam dit toch niet aan te doen 1 . Dat deel der begrooting voor 1826, waarop deze werken voorkwamen, werd, na scherpe oppositie der amsterdamsche afgevaar - digden, door de Tweede Kamer verworpen ; toch ging de Regeering haar gang, kocht de benoodigde landerijen aan en begon met de werken, waarvan de sporen op de topografische kaart duidelijk zichtbaar zijn. Tevergeefs informeerde men inde Tweede Kamer, toen de begrooting niets over de kanaalwerken bevatte, of men wel - licht van planwas het Amortisatie Syndicaat daarvoor te gebruiken ? Alleen het kanaal toch zou bijna twee en half millioen kosten. Onder deze omstandigheden besloot Amsterdam ten slotte gedeeltelijk toe te geven en van twee vermeende kwaden het minst erge te kiezen ; het bood aan van het vroegere zoo scherp bestreden plan Blanken het belangrijkste deel over te nemen en een Ooster- en een Westerdok te scheppen, mits een open havenfront vóór het Damrak voor de kleine scheepvaart open bleef. Blijkbaar durfde ook de Regeering met het oog op de stemming te Amsterdam niet te ver te gaan ; op 10 Maart 1828 verscheen een Koninklijk Besluit, waarin de staking der kanaalwerken werd gelast en 's Konings goedkeuring werd verleend aan het plan tot het scheppen der beide dokken. Ik heb van deze zaak met het oog op de plaatsruimte slechts een zeer globaal overzicht kunnen geven; wellicht biedt zich later de gelegenheid aan om mijn materiaal dat ik reeds jaren geleden over deze merkwaardige en voor de regeering van Willem I zoo typische zaken bijeenbracht, te publiceeren. Ik wil nog slechts wijzen op het feit, dat ook hier de Koning een breederen kijk op de zaken heeft gehad, dan zijn onderdanen. Wat toch is het geval ? Wanneer toen reeds de afsluitdijk bij den mond van het IJ was geschapen, had men de kostbare dokbcdijkingen, die vooral bij het Westei'dok zooveel teleurstellingen hebben gebracht, achterwege kunnen laten ; de latere drooglegging van het IJ en het aanleggen van het Noordzeekanaal, waartoe, naar beweerd wordt op welke gronden blijkt niet reeds Willem I zou hebben willen besluiten, zouden veel gemakkelijker uitvoerbaar zijn geweest en minder lang zijn uitgebleven. En bovenal, het aanleggen vaneen spoorwegstation in het Open Havenfront en vaneen spoorweggordel aan de noordzijde der stad, waardoor een belangrijk deel onzer haven voor zeeschepen onbereikbaar zou worden en het schit - terende TJ-gezicht voor altijd zou worden bedorven, zou zeker zijn uitgebleven, als de dokdijken de ingenieurs niet voor het Centraal-Station naar het Havenfront hadden gelokt. De kortzichtigheid der toenmalige Amsterdammers, die zich blind staarden op de vermeende belangen der kleine scheepvaart en den ruimen blik des Konings misten, heeft wel droevige gevolgen gehad. Dr. M. G. de Boer. 1 De Boer: Onze kennis van Amsterdams negentiende ceuwsche geschiedenis (ïijdschr. voor Geschiedenis 1917, bladz. 289). LANGS DEN WEG De wintertuin van Krasnapolsky. - Amsterdam heeft wederom een merkwaardig - heid verloren, in binnen- en buitenland bekend. Of verloren is eigenlijk het juiste woord niet. De wintertuin van Krasnapolsky inde War - moesstraat is tot de helft verkleind om ruimte te maken voor een dancing-vloer en een modern gedecoreerde restauratie-zaal met velum. Ik zal deze mutilatie van hetgeen eenmaal was niet beoordeelen, slechts constateeren. Toen A, W. Krasnapolsky (overl. 25 April 1912) een halve eeuw geleden in zijn nieuw hotel-restaurant dit palmarium inrichtte had hij daarmede iets aan Amsterdam gegeven dat de aandacht trok en is blijven trekken. Ons maandblaadje gaf in het Januari-nummer van 1923 een uit - treksel ter zake uiteen fransche krant : in 1884 gaf Eigen Haard een artikel over Kras - napolsky ; tweemaal werd den wintertuin daarbij afgebeeld; zij wordt daar genoemd de glorie van het établissement, wat zij feitelijk tot voor de verkleining gebleven is. J. W, E. 12