Tekstweergave van GA-1925_JB022_00053
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
De
Roever
besloot
zijn
meer
aangehaalde
studie
van
1892
over
„Een
Rembrandt
op
’t
Stadhuis”,
met
deze
woorden
:
„Het
zal
eeuwig
pleiten
voor
de
kortzichtigheid
in
kunstzaken
van
Amstels
be
-
schreven
vaderen,
dat
zij
dit
stuk
lieten
wegnemen
en
de
voorkeur
gaven
aan
een
doek
van
geen
beteekenis,
geschilderd
dooreen
meester,
die
niet
gelijk
Rembrandt
vermocht
door
zijn
werk
een
krachtige
en
plechtige
stemming
bij
den
beschouwer
op
te
wekken.
De
slechte
ruil
is
thans
weer
inde
duisternis
begraven,
en
niemand
behoeft
er
zich
boos
over
te
maken,
dat
dit
de
zon
belet
er
haar
licht
op
te
werpen”.
Het
prachtige
fragment
te
Stockholm
berust
op
den
tekst
bij
Tacitus.
Aan
het
hoofd
van
de
tafel
(wij
citeeren
hier
een
korte
omschrijving
van
Schmidt
Degener)
zit
Claudius
Civilis,
als
een
formidabele,
bijna
schrikwekkende
eenoog,
die
de
groteske
samenzweerders
imponeert,
terwijl
zij,
de
tronies
verhit
door
den
wijn
en
beschenen
door
het
rosse
licht,
met
geheven
hand
of
toegestoken
beker,
hun
klingen
kruisende
met
zijn
geweldig
slagzwaard,
den
singulieren
eed
bevestigen.
In
het
prentenkabinet
te
München
zijn
vier
schetsen
van
Rembrandt,
welke
een
denkbeeld
geven
van
de
ordonnantie
van
het
schilderij
inden
compleeten
staat.
Vaneen
dezer
schetsen,
dezelfde
op
welke
reeds
Madsen
de
aandacht
had
gevestigd,
gaat
een
verkleinde
reproductie
hierbij.
In
afwijking
van
Tacitus,
die
de
samen
-
zweerders
beschrijft
ineen
bosch,
heeft
Rembrandt
met
kunstenaarsfantasie
zich
het
nachtelijk
maal
gedacht
ineen
ontzaglijk
tempelgewelf,
waarvan
de
donkere,
omgevende
ruimte,
de
hel
verlichte
groep
te
beter
deed
uitkomen.
Dit
alleen
over
de
geschiedenis
van
het
schilderij.
Een
uitvoerige
beschrij
ving
daarvan
meenen
we
te
moeten
overlaten
aan
meer
bevoegde
hand
en
dit
temeer,
omdat
het
kostbare
stuk
inde
volgende
maanden
hier
ter
stede
zal
worden
tentoongesteld.
11