Tekstweergave van GA-1925_JB022_00046

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
en den genoemden Deenschen kunstgeleerde Karl Madsen. Allen kwamen tot de teleurstellende ervaring, dat het op de bedoelde plek nog aanwezige stuk in geen geval een Rembrandt kon zijn. Velen hielden het voor een werk van Ovens, maarde Heer Obreen, hoofddirecteur van het Rijksmuseum en Mr. De Roever, versleten het voor een werkstuk uit het laatst van de 17e of het begin van de 18e eeuw. Madsen, te voren reeds in kennis gekomen van de Roevers betoog voor het bestaan vaneen schilderij van Rembrandt „de samenzwering van Claudius Civilis” voor - stellend, had zijn geheele zorgvuldig opgebouwde Odinhypothese reeds ruiterlijk opgegeven en (in het dagblad „Politiken” te Kopenhagen van 3 Maart 1892) in den hoofdpersoon op het stuk te Stockholm den eveneens éénoogigen Claudius Civilis herkend. Daarover waren trouwens alle geleerden het thans eens. We hebben nu slechts na te gaan hoe de zaak zich heeft toegedragen. Wel zijn hierbij nog enkele onzeker - heden overgebleven, maar in hoofdzaak kan men zich van de geheele toedracht een voorstelling vormen. Toen het nieuwe Stadhuis, ofschoon nog lang niet in alle onderdeden voltooid, in 1655 kon worden geopend, stond het plan reeds vast voor het versieren van de breede galerijen, welke de groote Burgerzaal omgeven. Tezamen zouden zij een voorstelling geven van den strijd der Batavieren tegen hun onderdrukkers, de Romeinen. Dit als een historische toespeling op den kort te voren zoo gelukkig be - ëindigden vrijheidsoorlog. In het vredesjaar 1648 was immers reeds tot den bouw van het Raadhuis besloten en hoe lang die bouw, o.a. door den eersten Engelschen oorlog, ook was vertraagd, bij de opening kon ook van de bedoelde versiering der galerijen worden gewag gemaakt, als iets wat reeds lang op het program stond. Dit blijkt duidelijk uit Vondel’s in 1655 verschenen „Inwijdinghe van het Stadhuis” : De Schilderkunst zocht stof by Grooten, niet by kleinen, Uit Godts gewyde blaên, en d’oudheit der Romainen, Bemaelde gaelery, schoorsteenen. boogh by boogh, Naer eisch van ieders ampt, beneden, en omhoog. Men ziet er Burgerhart, het hoofd der Batavieren, Bestrijden d’adelaers, en Cezars krijghsbanieren, Tot voorstant van zijn Recht, met opgeheve kling. Men ziet er den triomf, en handel onderling. De Tyber leert de maght des Rijns beneden kennen, Omhelst dien bontgenoot, waerop de Faem haer pennen 6