Tekstweergave van GA-1924_MB011_00087
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
In
’t
voorjaar
van
1436
rustte
Philips
zich
ten
oorlog
tegen
Engeland
en
om
veilig
te
zijn
inden
rug
hernieuwde
hij
den
wapen
-
stilstand
met
de
Hanze,
de
geduchte
commer
-
cieele
concurrenten
van
Hollanders
en
Zeeuwen.
Paschen
1436
gaven
de
Staten
van
Holland
hun
toezegging
tot
hulp
voor
’n
expeditie
naar
Galais,
welks
bezit
door
iden
bourgondischen
hertog,
als
wolstapel,
voor
de
Hollanders
en
Zeeuwen
van
belangwas.
De
expeditie
tegen
Galais
bleek
populair
te
zijn
en
Philips
meenen
-
de
’t
zonder
de
hulp
der
hollandsche
schepen
(bewapende
koopvaarders!)
te
kunnen
stellen,
liet
hen
vrij
terwille
van
den
handel,
mits
deze
niet
op
Engeland
plaats
vond.
Dit
gebod
werd
echter
voortdurend
overtreden.
De
goede
stemming
in
Holland
sloeg
al
spoedig
om.
’t
Beleg
van
Galais
ging
niet
voor
-
spoedig
en
Philips
moest
’t
opbreken
door
de
vlucht
der
Vlamingen
(Juli
1436.)
De
gevolgen
bleven
niet
uit
:
’n
engelsche
inval
in
Vlaan
-
deren
en
van
’n
engelsche
vloot
op
de
vlaam
-
sche
kust
bij
’t
Zwin.
Nu
werden
ook
Holland
en
Zeeland
be
-
dreigd.
De
stadhouder
Lannoy
riep
tegen
11
Augustus
1436
de
Staten
van
Holland
bijeen
in
Den
Haag.
Op
deze
vergadering
gebeurde
iets
wonderlijks.'De
voornaamste
hollandsche
steden
verklaarden
wel
te
willen
helpen
doch
alleen
in
geval
Holland
zelf
werd
aangevallen.
Als
reden
gaven
zij
op
:
„indien
dat
die
Engelsen
dat
niet
eerst
begonden,
soe
duchten
sy
dat
haer
lude
dairtoe
niet
en
souden
willen
doen.”
Amsterdam
verklaarde
„ten
dezen
ongelast”
te
zijn.
Lannoy
deed
vergeefsche
moeite
hen
tot
andere
gedachten
te
brengen.
De
Staten
verklaarden
beleefd
maar
standvastig,
dat
zij
„niet
anders
gelast
en
waren
te
seggen”
en
dat
zij
„die
bootscap
thuys
draegen
souden
en
die
luyden
onderwijsen
ten
beste
dat
sy
kon
-
den”
en
„ymmer
altoos
getrouwe
ondersaten”
wilden
blijven.
De
gronden
voor
deze
houding
zijn
duidelijk
herkenbaar.
De
economische
be
-
langen
waren
te
zeer
overwegend
dan
dat
men
’n
oorlog
tegen
Engeland
wilde
beginnen
zon
-
der
dat
de
ergste
nood
daartoe
drong.
Ook
later
bleef
hun
antwoord
’t
zelfde;
alleen
hulp
in
geval
van
uitersten
nood,
mits
ook
de
kleine
steden
en
edelen
zouden
helpen,
’t
Geschil
sproot
dus
voort
uit
’n
„tegenstelling
tusschen
het
handelsbelang
der
hollandsche
kooplieden
en
nijveren,
ook
toen
reeds
inde
stedelijke
regeeringen
bijna
uitsluitend
ver
-
tegenwoordigd
en
de
dynastieke
staatkunde
van
de
landsheeren,
waaraan
men
zich
hier
inde
groote
steden
van
de
kleine
hoort
men
niet
spreken
niet
wenschte
te
onderwerpen.”
’t
Is
dus
’n
belangenstrijd,
geen
principieele
strijd
geweest
en
deze
laat
duidelijk
zien,
dat
reeds
vroeg
inde
geschiedenis
der
hollandsche
steden
de
economische
belangen
van
overwegen
-
de
beteekenis
zijn
geweest,
’t
Gevaar
voor
’n
engelsche
landing
verdween
echter
toen
de
vijandelijke
vloot
na
veertien
dagen
inde
Wielingen
te
zijn
gebleven
terugkeerde,
al
was
de
mogelijkheid
voor
’n
nieuwe
expeditie
geenszins
uitgesloten.
De
handel
op
Engeland,
die
verboden
was,
ging
echter
door
en
de
Engel
-
schen
werden
„gespiset
ende
gesustineert”,
zooals
Lannoy
tevergeefs
klaagde.
Vier
Mei
1439
hernieuwde
Engeland’t
oude
verdrag
van
vriendschap
met
Holland
en
Zeeland
;
reeds
in
November
1438
waren
zij
weer
toegelaten
op
den
engelschen
wolstapel
in
Galais
~in
vera
et
perfecta
amicitia”
zooals
't
luidde.
Philips
schijnt
zich
niet
gewroken
te
hebben
op
de
hollandsche
steden.
Zij
gingen
geheel
vrij
uit,
zelfs
steunde
Philips
hen
energiek
inde
in
1438
opnieuw
uitgebroken
oorlog
tegen
de
Hanze.
Dit
is
te
opmerkelijker,
waar
hij
wel
tegen
de
Vlamingen
optrad
en
een
straf
-
gericht
over
hen
hield
in
1438
wegens
hun
vlucht
van
Galais.
H.
van
der
Bijll.
Ds.
Jan
van
der
Hagen,
chronoloog.
Dr.
W.
E.
van
Wijk,
die,
bij
de
aanvaarding
van
zijne
werkzaamheid
als
privaatdocent
voor
de
mathematische
en
technische
tijd
-
rekenkunde
aan
de
Universiteit
te
Leiden,
op
8
October
1924
eene
openbare
les
gaf
over
de
Ontwikkeling
der
tijdrekenkunde
van
hulp
-
vak
tot
zelfstandige
Wetenschap
,
merkt
daarin
op,
dat
op
het
gebied
der
technische
chrono
-
logie
tusschen
de
werken
van
Petavius
(1627)
en
Ideler
(1825),
dus
gedurende
twee
eeuwen,
slechts
één
enkele
reeks
van
onderzoekingen
valt
te
vermelden,
en
wel
die
van
den
amster
-
damschen
predikant
Jan
van
der
Hagen
(1665
—1739).
„Aan
diens
vlijtige
nasporingen
heeft
men
eene
reeks
van
zeer
grondige
en
scherpzinnige
verhandelingen
over
de
paasch
-
cycliden
der
oude
christelijke
kerkte
danken.
Het
feit
dat
al
zijne
vijf
werken
anonym
ver
-
schenen
zijn
en
dat
het
onderwerp
veraf
ligt,
is
waarschijnlijk
de
oorzaak
dat
deze
ware
geleerde
zoo
weinig
genoemd
wordt.
Hij
is
de
eenige
nederlandsche
chronoloog,
dien
ik
kan
melden”.
Aldus
schrijft
dr.
Van
Wijk,
op
blz.
13
zijner
oratie.
Joh.
C.
B.
Misbruik
der
gasthuizen
door
niet
-
zieken.
Van
ouds
heeft
de
directie
der
gast
-
huizen
moeielijkheden
ondervonden
lieden
te
weren,
die,
niet
ziek,
slechts
onderkomen
zochten.
Over
de
maatregelen
daartegen
oud
-
tijds
genomen
schrijft
de
heer
G.
Hellinga
in
het
Nederlandsche
tijdschrift
voor
geneeskunde.
Inderdaad
was
het
euvel
groot.
In
1623
bevond
zich
op
een
zekeren
dag
onder
de
zevenhonderd
zieken
(?)
slechts
één
poorter.
Uitvoerig
behandelt
de
heer
Hellinga
o.
a.
de
maatregelen
tegen
het
misbruik
van
de
bayerd,
het
toevluchtsoord
gedurende
een
drie
-
tal
achtereenvolgende
nachten
voorarme
lieden,
welke
inde
stad
waren
gekomen
om
aan
te
monsteren
of
andere
arbeidzoekenden.
J.
W.
E.
79