Tekstweergave van GA-1924_MB011_00064
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
worden
opgemerkt,
dat
een
kikkerbil
een
stuk
hout
is,
bij
den
scheepsbouw
in
gebruik,
De
naam
Scharbiersiuis
bewaart
een
herinnering
aan
den
vroeger
gewonen
drank
der
amster
-
damsche
volksklasse,
die
aan
geen
import
of
accijns
onderworpen
was
en
op
drukke
punten
gevent
werd.
De
brug
tusschen
het
Spui
en
het
Singel,
bij
de
Oude
Luthersche
kerk,
droeg
den
naam
van
Boerenverdriet.
Vroeger
was
hier
een
schutsluis
die
het
stadswater
op
peil
moest
houden
en
tegelijk
den
buitenlieden
door
-
vaart
verleenen,
twee
diensten
die
zich
niet
altijd
gemakkelijk
lieten
vereenigen.
Op
nog
een
bijzonderheid
van
het
amsterdamsch
willen
wij,
in
verband
met
het
voorgaande,
de
aan
-
dacht
vestigen.
Dat
het
woord
gracht
ook
de
beteekenis
heeft
van
:
straat
langs
het
water,
is
in
Holland
geen
ongewoon
verschijnsel.
Men
wandelt
op
de
Keizersgracht,
en
de
schuiten
varen
in
de
gracht.
Oude
Amsterdammers
spreken
ook
wel
van
juffrouw
Wijdmond;
hij
gaat
naar
juffrouw
Wijdmond,
wil
zeggen
;
hij
gaat
zich
verdrinken.
Men
vertelt
echter
ook
dat
een
jongen
in
den
wal
viel,
maar
dat
een
kruier
hem
een
haak
toestak
en
hem
weer
op
den
wal
trok.
Nu
eens
kan
men
inde
courant
lezen
dat
er
een
vechtpartij
heeft
plaats
gehad
op
de
Gelderschekade,
dan
weer
dat
een
dren
-
keling
is
opgehaald
uit
de
Gelderschekade.
Niemand
zal
durven
beweren
dat
schans
een
naam
is
voor
een
water,
en
toch
zegt
men
:
Er
lag
zooveel
hout
in
de
Oudeschans,
dat
er
geen
schuit
in
varen
kon.
Dit
alles
is
intusschen
minder
vreemd,
dan
het
schijnt.
Het
woord
rivier,
uit
het
Latijn
door
het
Fransch
tot
ons
gekomen,
was
oorspronkelijk
een
adjectief
met
de
beteekenis
c
langs
den
oever
liggend;
ver
-
volgens
beduidde
het
:
Geverstreek,
en
eindelijk
hetgeen
langs
den
oever
loopt,
d.i.
stroom”.
VRAGENBUS
(Verzoeke
antwoorden
Rampelaan
84,
Overveen)
VRAGEN
Saturdagse
krans.
Wie
kan
mij
in
-
lichtingen
geven
omtrent
de
„Saturdagsche
krans
waarvan
alleen
de
wetten
in
mijn
bezit
zijn.
Uit
deze
wetten
die
acht
artikels
bevatten,
blijkt
alleen
dat
't
een
soort
sociëteit
was
met
eenig
doel
om
eenmaal
inde
week
lekker
te
eten.
Achter
op
't
exemplaar
der
wetten
staat
met
potlood
geschreven
:
16
Jan.
x
755
aan
I.
Tirion
voor
't
drukken
van
de
nieuwe
wetten....
/
3.10.
H.
van
der
Bijll.
Vondel
In
het
Augustus-nr.
van
het
buurtblad
der
buurtvereeniging
Zeilstraat
en
Omstreken,
vertelt
S.,
dat
Vondel
voorgesteld
als
lid
eener
dichterlijke
club,
tegenstand
ondervond
vaneen
advocaat
G.
Een
rijm
-
improvisatie
zou
het
geschil
beslechten;
Vondel
zegevierde.
De
rijmen
waren:
Joost
is
een
winkelier,
verkoopervan
kouzen
Deez’
dichterkoning
leeft
van
joden
en
van
smousen
en
Gijs
is
een
advokaat,
dat
geeft
hem
melk
en
zuivel
Hij
sterft
als
twist
en
tweedracht
sterven,
Dus
leeft
hij
van
den
Duivel.
Waarop
steunt
dit
verhaal?
J.
W.
E.
Keizersgracht
bij
de
Runstraat
't
Is
'n
kleine
veertig
jaar
geleden,
dat
mijn
weg
mij
bijna
dagelijks
voerde
langs
de
Keizers
-
gracht
bij
de
Runstraat.
Daar
merkte
ik
twee
smalle
huisjes
op
die
blijkbaar
reeds
lang
leeg
gestaan
hadden,
want
ouder
gewoonte
had
de
amsterdamsche
straatjeugd
er
geen
ruit
heel
gelaten.
De
huisjes
vervielen
hoe
langer
hoe
meer
en
werden
maar
steeds
niet
bewoond.
Ten
slotte
was
het
niet
veel
meer
dan
’n
puinhoop
die
met
’n
schutting
van
den
open
-
baren
weg
werd
afgesloten
en
waarop
ieder
vrij
plakken
scheen
te
hebben.
Vele
jaren
later
werd
op
de
ruimte
van
één
der
huisjes
’n
nieuw
gebouwd,
maar
het
ander
bleef
zooals
t
was.
Willicht
is
het
nog
zoo,
want
inde
Telegraaf
van
2
Februari
1924,
ochtendblad,
wordt
van
dit
merkwaardige
geval
melding
gemaakt
ineen
levensbericht
van
mr.
F.
S.
van
Nierop,
zonder
dat
daarin
eenige
ophel
-
dering
gegeven
wordt.
Is
hieromtrent
iets
meer
bekend?
Het
is
zeer
vreemd,
dat
wel
één
per
-
ceel
herbouwd
werd,
terwijl
de
ruimte
volstrekt
niet
te
groot
zou
geweest
zijn
voor
één
flink
huis
en
dat
niettegenstaande
de
grond
daar
ter
plaatse
enorm
in
waarde
moet
gestegen
zijn,
dat
éene
perceeltje
steeds
braak
blijft
liggen.
F.
Sparenberg.
ANTWOORDEN
Armbedeeling
in
1805.
Het
aantal
be
-
deelden
in
dit
jaar
is
met
vrij
groote
nauw
-
keurigheid
bekend
door
het
rapport
van
de
in
1804
door
B.
en
W.
ingestelde
„Commissie
ter
correspondentie
over
het
Armenwezen”.
Deze
commissie,
die
het
brengen
van
eenheid
inde
armenzorg
en
verlichting
der
armen
-
kassen
door
werkverschaffing
tot
taak
had,
kwam
op
grond
van
inlichtingen,
ingewonnen
bij
de
diverse
instellingen
van
weldadigheid,
tot
een
totaal
van
91545
bedeelden,
welk
aantal
echter
moet
worden
verminderd
met
25000
huiszittende
stads-armen,
die
slechts
turf
van
de
gemeente
ontvingen
en
overigens
kerkelijk
werden
bedeeld.
Rest
dus
66545
bedeelden,
of
een
derde
van
de
circa
200000
inwoners.
Vanwaar
het
hooge
cijfer
108324
komt,
is
mij
niet
duidelijk.
I.
J.
Brugmans.
Naar
aanleiding
vaneen
vraag
op
blz.
48
van
het
laatste
nummer
van
Amstelo
-
damum
aangaande
de
armbedeeling
in
1805,
kan
ik
u
verwijzen
naar
Hoofdstuk
IV
van
mijn
boek
Amsterdam
en
zijne
bevolking
inde
igde
eeuw.
S.
de
Miranda.
56