Tekstweergave van GA-1924_MB011_00063

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM „In dit verband, schrijft dr. Boeken, deel ik gaarne mijn eigen persoonlijke herinnering aan den heer Binger mede. Dikwijls was ik als vriend van Binger’s oudsten zoon, die na een lang en smartelijk lijden nog een jaar voor den vader gestorven is (Maart 1889) bij de familie te gast en eerst dan gevoelde de vader zich in zijn element, wanneer hij kon verhalen van de vriendschap, die hem aan Jacob van Lennep had verbonden; wanneer hij ertoe kwam Vondels kleinere gedichten met jeugdige bezieling en geestdrift voor te lezen - en nu in mijn herinnering zie ik Binger’s met witte haren omgeven en met een forsche snor gesierden kop, trots zijn onmis - kenbaar israëlietische afkomst, sterk aardende naar de heldhaftige Batavieren en tevens naar de oud-testamentische helden, waarmee Rochussen en Fauvel c.s. Vondels werken heb - ben opgeluisterd. „Tezamen met Van Lennep werkte hij ook aan diens Vermakelijke Spraakkunsten der latijnsche en hollandsche talen, en diens ver - makelijke Vaderlandsche Historie-werken, die het toenmalige geslacht zoo zeer geërgerd hebben, dat de uitgave gestaakt, dein omloop zijnde exemplaren opgekocht moesten worden. „Uit heel wat later tijd dateert Bingers aandeel inde Bredero-viering van 1885 en in de daaruit ontstane Bredero-club”. Binger overleed 8 Januari 1890. J. W. E. Glasnijverheid. De heer F. W. Hudig, onder directeur van het nederlandsche museum voor geschiedenis en kunst (Rijksmuseum), behaalde in November 1.1. te Zürich den doctors - titel op een proefschrift Das Glas, zijnde een fragment vaneen grootere studie, waarin van allerlei bericht zal worden over de techniek en het decoratieve van glaswerk, oud en nieuw, in onderscheidene landen en tijden. Dit fragment bespreekt het nederlandsche en engelsche glas der zeventiende, het neder - landsche, duitsche en boheemsche glas der zeventiende en achttiende eeuw en den nieu - weren tijd. Natuurlijk wordt heel wat bericht over de vroegere glasfabrikatie in Amsterdam. Het oudste bericht dienaangaande is van 1597, toen de amsterdamsche regeering met den italiaan Antonio Obizzo te Antwerpen een contract sloot. Hij kreeg tot werkplaats het tegenwoordige Eensgezindheid Spui hoek N.Z. Voorburgwal, een vrijstaand gebouw van het Begijnhof. Zoodoende hoopte het stadsbestuur dat glas voor spiegels goedkooper te krijgen zou zijn dan het geïmporteerde. Een andere werkplaats dateert van 1602 aan den Groenburgwal. Zij was gesticht door den amsterdamschen koopman Carel; later kwam zij in handen van zijn schoonzoon Soop, een broeder van den bekenden Scriverius. Er werden drinkglazen, flesschen, spiegels en glazen parels vervaardigd. Allerlei bijzonderheden deelt dr. Hudig over deze werkhuizen mede. Zoo ook over het Glashuis aan den Kloveniersburgwal en op het huidige Muntplein en andere glasblazerijen (Karthuizer Klooster, Keizersgracht, Rozen - gracht. Amstel, Leidsche poort, van Marius Richel en Maire inde zeventiende: op het Roeterseiland, inde Diemermeer, aan de Wittenburgergracht inde achttiende eeuw). Door de onvoldoende drukkwaliteit de dissertatie is in Weenen gedrukt - is er van de prentjes niet veel terecht gekomen, wat jammer is. Het rijk en goed gedocumenteerde boekje is uitgegeven ~im Selbtsverlag des Verfassers, Amsterdam,Prinsengracht.” J.W.E. Duivenmelken. De Haagsche Post gaat voort met het publiceeren van allerlei wetens - waardigs over Amsterdams folklore. In het nummer van 2 Augustus geeft het blad een en ander over de typisch amsterdamsche lief - hebberij voor duiven, de ~plathouderij”. „Nóg klinkt ons inde ooren het daverend applaus na den zang der coupletten uiteen der eerste voorloopers onzer huidige populaire revue’s getiteld Luilekkerland, als de hoofd - figuur in deze revue zijn „Schlager” had ge - zongen, aanvangende met dien kostelijken regel: Wie heit 't mauiste duiveplet fen heil de leidsche buurt ?.. . . Dat waren de glorie - dagen van amsterdamschen Jèn, die boven in zijn hokje bij zijn duivenplat, eiken Zondag - morgen en, tot wanhoop van moeder-de-vrouw meest eiken Zondagmiddag bovendien, onge - naakbaar en ongenietbaar was voor allen en alles om zich heen. „Jèn, mot je morrege weer duivemelke ?" was een stereotype vraag die Zaterdagsavonds vaak gehoord werd in en bij de Duivenkroeg, verzamelplaats van die onverbeterlijke „duivenmelkers” die in het listig af kapen van andersmans doffertje of duifje nimmer diefstal, steeds loon voor een knap stuk werk zagen. Duivenmelker noemde de volksmond den plathouder zoo heerlijk naïef-euphemistisch, waar een gewoon sterve - ling-outsider den man botweg duiven dief zou gedoopt hebben ! „Is het plathouders-ras thans uitgestorven ? Niet volkomen. Nóg leven er ridders van het dak, nóg wiekt de „brasser” op commando, nóg wordt er een „freempie gepikt” „maar het echte type, dat vooral in Amsterdam welig tierde, het type dat zijn doffertje en zijn duifje minde boven gade en kroost, des Zondags op de daken leefde als een kater, doof en blind voor de onderwereld, dit type wordt bedenke - lijk schaarsch ! En toch mag dit verschijnsel weer niet bedenkelijk genoemd worden, want een edeler sport heeft de plathouderij grooten - deels vervangen : de sport van het kweeken, houden en africhten van postduiven”. In het nummer van 16 Augustus wordt gewag gemaakt vaneen volksuitdrukking: „De sluis aan de Kalkmarkt heette inde acht - tiende eeuw de Kikkerbilsluis, waarbij moet 55