Tekstweergave van GA-1924_MB011_00034
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
niet
uitgeroeid,
doch
slechtst
verplaatst
teneinde
de
noodige
verhreeding
van
den
rijweg
mogelijk
te
maken.
Men
verzekert
ons
dat
zij
binnen
enkele
jaren
weder
even
mooie
allée
als
vrbeger
zal
zijn,
zij
het
dan
ook
eenigszins
anders.
Te
hopen
is,
dat
de
verandering
niet
geïnspireerd
zal
blijken
door
dezelfde
zonderlinge
officieelé
smaak,
waaruit
het
ontwerp
der
nieuwe
straatlantaarns
is
voortgesproten,
waarover
Amsterdammers
en
vreemdeling
zich
vroolijk
maken.
Waar
uit
de
amsterdamsche
bevolking
zulke
felle
protesten
zijn
opgegaan
van
het
oogenblik
af
dat
men
de
schennende
hand
aan
de
boomen
der
Plantage
zag
slaan,
is
het
wel
merkwaardig
eens
na
te
gaan
hoe
het
aanzien
daarvan
in
vroegere
eeuwen,
van
haar
ontstaan
af,
altijd
een
voorwerp
van
teedere
zorg
van
het
stadsbestuur
is
geweest.
In
1682
besloot
de
vroedschap
~inde
nieuwe
vergrooting
ter
stad,
tusschen
den
Amstel
en
de
Raapenburgergraft,
van
de
Heerengraft
tot
aan
de
stadswallen”,
de
nog
vele
ledige
erven
te
beplanten
en
uitte
geven.
Dit
is
het
begin
geweest
van
de
„Nieuwe
Plantaadje”,
die
naderhand
nog
veel
verbeterd,
en
zorgvuldig
onder
-
houden
is.
In
hetzelfde
jaar
is
besloten
den
ouden
„Hortus
Medicus”
of
„Artsenij
-
tuyn”,
die
vroeger
in
het
Reguliershof
was
geweest,
maar
als
offer
van
de
stads
-
uitbreiding
gevallen
was,
hier
weder
aan
te
leggen
aan
den
ingang
der
„Plantaadje”.
In
1700
is
de
weg
van
den
Hortus
Medicus
tot
de
Muiderpoort
een
zoo
drukke
verkeersweg
geworden
(de
eerste
voorbode
der
weeën
van
latere
eeuwen),
dat
hij
voortdurend
kapot
gereden
was.
En
de
vroedschap
besloot
den
weg
te
doen
bestraten
„met
enkelen
brabantsche
steen”,
wat
„ruim
agt
duizend
guldens
kostte”,
en
in
de
eerste
twintig
jaar
honderd
gulden
jaarlijks
aan
onderhoud.
Tusschen
de
Heeren-,
Muider-,
Baan-
en
Rapenburgergracht
was
een
groot,
lang
-
werpig
stuk
land
ledig
gebleven.
Dwars
daar
doorheen
liep
de
Prinsengracht.
Dit
stuk
land
is
na
1700
aan
de
„Plantaadje”
toegevoegd.
Ter
weerszijden
van
de
grachten
werden
breede
iepen-
en
lindelanen
aangelegd,
die
liepen
tot
de
Muiderpoort.
Door
ieder
blok
kwamen
kruislanen
;
het
noordelijk
gedeelte
der
twee
blokken
werd
zoo
in
zes,
het
zuidelijk
in
negen
perken
verdeeld.
leder
perk
had
zijn
grootere
of
kleinere
verkavelingen,
die
als
tuinen
werden
verhuurd.
Inde
voorwaarden
stond
echter,
dat
„de
erven
niet
mogen
worden
gesmaldeeld,
noch
met
huizen
betimmerd,
behalve
met
kleine
wooningen
voor
een
tuinman,
en
zulks
nog
niet
dan
met
kennis
van
Heeren
Thesaurieren
.
Ze
moesten
worden
afgeschut.
Hoewel
al
deze
voorwaarden
later
dooreen
keure
versterkt
zijn,
hebben
de
huurders
er
„zig
maar
kwalijk
aan
gehouden”
;
de
erven
zijn
zooals
Wagenaar
vertelt,
„met
allerlei
wooningen,
bier-,
wijn-
en
theehuizen
bezet,
waardoor
eerlang
zoo
groot
een
verloop
is
gekomen
in
de
Plantaadje,
dat
Burgemeesteren
en
Thesaurieren,
om
dit
verloop,
zooveel
mogelijk
ware,
te
herstellen,
geraaden
gevonden
hebben
in
’t
jaar
1764
de
erven
inde
Plantaadje
niet
te
verhuuren
dan
tot
tuinen”,
en
op
zeer
strenge
voorwaarden.
De
huurders
mochten
„geen
platten,
toorentjes,
noch
uitkijken
op
hunne
gebouwen
maaken”
;
ze
mochten
deze
niet
hooger
dan
tien
voet
optrekken,
behalve
langs
de
lanen
en
paden,
en
ze
mochten
niet
dieper
zijn
dan
dertig
voet
inde
groote,
en
twee
en
twintig
voet
inde
kleine
tuinen
;
men
mocht
er
geen
handwerk
of
nering
doen,
geen
beesten
dan
alleen
paarden
houden
;
en
vooral
mocht
men
er
geen
herbergen
exploiteeren
zonder
bijzondere
toestemming.
Ook
werden
er
„eenige
weinige
bakkers
en
vettewaardiers”
toegelaten.
Elk
moest
„zijn
mest
en
vuilnis
aan
den
naastbij
-
gelegen
waterkant
doorvoeren”.
Zoo
waren
er
meer
bepalingen
gemaakt
om
te
voorkomen,
dat
de
welstand
van
de
„Plantaadje
,
Amsterdams
lusthof
van
dezen
tijd,
er
verder
op
zoude
achteruit
-
gaan.
Ze
is
er
geheel
door
veranderd
van
gedaante.
Het
groote
aantal
theetuinen
en
tapperijen,
van
welke
„sommigen
op
een
zomerschen
dag
aan
duizend
of
vijftien
-
honderd
menschen
bier
en
anderen
sterken
drank
verkogten”,
is
geheel
verdwenen,
26