Tekstweergave van GA-1924_MB011_00022

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM produceerde. Een verkeersagent, dien ik er over aansprak om den naam van den eigenaar te weten te komen, verklaarde me molenwie - kend met zijn armen en knipoogend naar dit - doet-er-niet-toe, dat het niet de signaalhoorn, maarde motor was, die dat zingende geluidje maakte. Wat intusschen niet wegneemt, dat een ieder in vriendelijker stemming op zij zal gaan voor een auto, die komt aangegleden gezellig zacht zingend als zoo’n kleurigen blikken bromtol, dan voor een auto, die een grauw of een snauw uitdeelt, welke veel weg heeft vaneen vloek of een trap”. D. S OUD EN NIEUW UIT AMSTERDAM’S VERLEDEN Spoorlijn Amsterdam— Haarlem—Rot- terdam. In Augustus 1837 werd van rot - terdamsche zijde concessie gevraagd voor een spoorlijn Rotterdam—'s Gravenhage. Daar - mede kwamen de aanvragers in conflict met amsterdamsche belanghebbenden, die gerekend hadden op voortzetting van de haarlemsche lijn naar Rotterdam. Er zijn toen blijkbaar onderhandelingen gevoerd om tot overeen - stemming te geraken, waarbij persoonlijke aan - raking is verkregen tusschen Roentgen van Fijenoord te Rotterdam en den man, dien hij vroeger zoo bitter bestreden had, Paul van Vlissmgen, directeur van de amsterdamsche Stoomboot Maatschappij en van de bekende fabriek, welke steeds met Fijenoord concurreer - de. Het is aan dr. De Boer, aan wiens Leven en bedrijf van G. M. Roentgen p. 133 vlg. ik het bovenstaande ontleen, niet gebleken, hoe de eigenlijke toedracht van zaken geweest is, wat voor de kennis van het verledene stellig van belang is. j w E Isa Ac de Pinto. Dr. J. S. Wijler, fransch leeraar te Apeldoorn, verwierf met zijne disser - tatie over Isaac de Pinto, sa vie et ses oeuvres 13 December j.l. aan de Universiteit van Amsterdam zijn doctorshoed. Uit spaarzame gegevens schetst hij ons het leven van dezen achttienden-eeuwschen, aan - zienlijken, typisch-aristocratischen amsterdam - schen Jood, wiens werken vooral op economisch gebied nog altijd de aandacht weten te trekken. Sombart bijv. raakt niet uitgepraat over diens theoriën over de luxe. Ook zijne trac - taten over de geldcirculatie en het crediet hebben nog waarde. Hij neemt een eigen i plaats in tusschen de mercantilisten en physio - cratep. , De Pinto heeft echter ook practisch zoowel c op dit terrein als op dat der staatkunde ge- r werkt. Toch schijnt 't wel. dat hij als raadgever \ van stadhouder Willem V op fiscaal gebied c en ten opzichte der Oost-Indische Compagnie s r minder invloed op dezen gehad heeft dan als r geldschieter. In benarde omstandigheden leende hij tegen matige interest de Republiek aanzienlijke sommen gelds. Hij wist in 1748 daarvoor vrij - s dom van belasting op turf en brood, niet alleen t voor de armen zijner gemeente, wier parnas 1 hij toen was, maar ook voor de Katholieken 1 te verkrijgen. 1 Als handig onderhandelaar verwerft hij bij 1 de préliminairen van Fontainebleau voor de [ engelsche West-Indische Compagnie groóte voordeelen en voor zich zelf een aardig jaar - geld. t Kan ons dus niet verwonderen, dat we hem als bestrijder der amerikaansche Revolutie aan het werk zien. Hierbij ontwik - kelt hij, de ' bestrijder van elk democratisch stelsel, een merkwaardig pacifistisch stelsel. De Pinto's naam is wel het meest bekend door zijn pennestrijd met den geestelijken heros dier dagen, met Voltaire. In 1756 had Voltaire een opstel over de Joden geschreven, waarin hij dezen voor - namelijk als de vaders der christelijke onver - draagzaamheid te lijf ging. Het is het beruchte, en later onder den erkenden invloed van De Pinto min of meer herroepen artikel, dat alle infamiën den Joden ten laste legt en dan eindigt met de woorden : „(En toch) ver - branden moet men de Joden niet”. Dit stuk had als rechtvaardiging aan het hardhandig optreden der fransche regeering tegen een deel der joodsche bevolking van Bordeaux in 1762 dienst gedaan. In plaats nu van voor alle Joden op te komen, had onze De Pinto bij de fransche Overheid slechts ten gunste der portugeesche Joden willen intervenieeren. En als een verontschuldiging van eigen schan - delijk gedrag niet'als een harte-schreeuw hebben we De Pinto’s aanval tegen Voltaire uit het jaar 1762 te verstaan. In dit werk onderscheidt De Pinto de twee afdeelingen der joodsche natie, de portugeesche en hoogduitsche Joden als adel en onedel, als een goed en een kwaad geslacht, en verwijt hij zijn geestverwant Voltaire dit niet dui - delijk en scherp genoeg onderscheiden te hebben. Tot in het jaar 1774 toe werd door Franschen en Hollanders en ook in het Hol - landsch, in welke taal echter De Pinto zelf niets publiceerde, dezen strijd uitgesponnen, welke spoedig er een werd over de Bijbel - critiek in het algemeen. In 1774 verscheen ook nog De Pinto's Bewijsgronden tegen de Materialisten , waarin hij zijne deïstische, op de fransche Encyclope - disten geïnspireerde stellingen ontwikkelde. Reeds op zijn schoon, algemeen bewonderd, veel bezongen buitenverblijf Tulpenburg wist deze rijke, wereldsch-filosofische Jood, later naar Parijs, en ten slotte in zijn vorstelijke woning in Den Haag de beroemdheden zijner dagen te lokken en te verlustigen. In 1787 stierf hij, zijner dagen zat en door de laatste 14