Tekstweergave van GA-1924_MB011_00019

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM Compagnie inden weg. Pauw en de zijnen hadden volledig getriomfeerd. Maar weldra kwam de „kentering”, die ons in het vijfde hoofdstuk wordt geteekend. Oetgens en Cromhout lieten Pauw inden steek, omdat zij thans voor hunne hebzuchtige knoeierijen ten opzichte van hunne bouwgronden inde nieuwe vergrooting der stad, meer van diens tegenstanders verwachtten, en zoo konden in 1627 de libertijnen inde Vroed - schap de meerderheid verwerven. Onder krachtige figuren als Andries Bicker en Jacob de Graeff kwam „Amsterdam inde oppositie tegen Frederik Hendrik en Willem II”, zooals in het volgende hoofdstuk uiteengezet wordt. En al moesten de Bickers het ten slotte tegen Willem II afleggen, de onverwachte dood van dezen Stadhouder leidde tot het eerste stadhouderlooze tijdvak, waarin „Amsterdam troef” was (hoofdstuk VII). Cornelis de Graeff. een uitstekend diplomaat en tevens een man, die zich boven de partijen wist te stellen, kreeg de leiding in het stedelijk bestuur. Jan de Witt kon het met zijn behuwd-oom goed vinden. Zijn dood in 1664 was een zware slag voor hem. Gillis Valckenier, de niets ontziende, trad daarna op den vooi - grond. Over den strijd tusschen dezen en Andries de Graeff en Hendrik Hooft, zijn we door de gedenkschriften van Bontemantel vrij goed ingelicht; Elias heeft dien levendig geschetst. Het jaar 1672 bracht de overwinning aan Valckenier ; toen de jonge stadhouder Willem 111 de Vroedschap verzette, kwam hij Valckenier in het gevlei. Velen van diens tegenstanders werden uit den Raad geremoveerd. Aanvan - kelijk was de verhouding tusschen „Amsterdam en Willem III”, die hoofdstuk VIII onsteekent, uitstekend; doch reeds spoedig ontstond verwijdering omdat des Stad - houders invloed inde oogen der regenten te groot werd. Amsterdam keerde terug tot de „Wittiaansche principes” en werkte de politiek van Willem 111 zooveel moge - lijk tegen. Groot werd de oneenigheid, totdat na het aftreden van Van Beuningen, onder Hudde in 1685 weer een betere verhouding intrad. De gebeurtenissen leverden sedert de proef op het wijze beleid van Willem III; en toen de Prins naai Engeland werd geroepen werd ook met medewerking van Amsterdam de legermacht van dc staat ter beschikking van den Prins gesteld. Toen echter de handelsvoordeelen, die van ’s Prinsen bestijging van den engelschen troon werden verwacht, tegenvielen, vielen de amsterdamsche regenten in het oude euvel terug, totdat Willem 111 in Corver den man vond, die bereid was zijne politiek loyaal te steunen. De laatste drie hoofdstukken schetsen vervolgens de verdere geschiedenis van het regenten-patnciaat gedurende het stadhouderloos tijdperk, onder Willem IV en onder Willem V, totdat op 19 Januari 1795 de ouderegeeringsvorm roemloos onderging en de regenten moes - ten plaats maken voor de „democratie”, die met behulp van fransch geld en fraiische bajonetten zich van het oppergezag kon meester maken. De tweede helft van Elias’ boek (na 1672) werd nagenoeg onveranderd herdrukt Het eerste gedeelte daarentegen onderging aanzienlijke wijzigingen en werd zoowel aangevuld als bekort. Op enkele punten is dit laatste misschien zelfs wat teveel ge - schied; zoo bijvoorbeeld bij de beschrijving van den strijd tusschen Calvinisten en libertijnen in het eerste kwart der zeventiende eeuw. Het geheel geeft ons een beeld van de geschiedenis van ons voorgeslacht, dat in menig opzicht weinig hartverheffend is. Hebzucht en egoïsme spelen een hoofdrol. Dat de teekening zoo donker is, ligt voor een deel aan het feit, dat de schrijver m de eerste plaats de economische motieven in het oog heeft gevat en ze als nagenoeg alles beheerschende factoren beschouwt. Eene zekere eenzijdigheid kon daardoor met uitblijven, en de ideëele kant, die gelukkig ook aanwezig is, komt zoo met genoeg naar voren. Maar, afgezien van dit bezwaar, blijft het boek van dr. Elias, zooals ik inden aanhef van dit artikel zeide, eender meest belangwekkende werken, die over de historie onzer stad zijn geschreven. h c g 11