Tekstweergave van GA-1924_MB011_00015

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM dr. Joh. C. Breen. „Laat mij, zoo eindigde hij zijn ingezonden stuk, hier ten slotte nog bij - voegen, dat ook 26 Mei als herinnerings-datum een belangrijke plaats inde amsterdamsche historie inneemt, doch niet 26 Mei 1276, maar 26 Mei 1578. Het was op dien dag, dat de alteratie plaats greep, waarbij de roomsch - gezinde regeering uit de stad werd gezet”. J. W. E. Joodsche schouwburgen. In het Cen - traal blad voor Israëlieten van Nederland van 21 en 28 September vestigt de heer A. H. Wolf de aandacht op een request in 1707 gericht aan Burgemeesteren, waarbij door eenige liefhebbers verzocht werd officieele toelating tot het vertoonen van spaansche comedies, wat zij reeds gedurende omstreeks negen jaar gedaan hebben op een kamer of pakzolder. Regenten van den Schouwburg adviseerden afwijzend; het toelaten zou benadeelen de belangen der godshuizen en tevens nopen tot het toelaten ook van voor - stellingen in andere talen, met name de fran - sche. Ook regenten van het Burgerweeshuis brachten advies uit. Het resultaat was een afwijzende beschikking ; toelating zou zijn in strijd met de'belangen van den grooten schouw - burg. Er waren hier van ouds twee joodsche comediën. „Tot de eene werd gebruikt een pakhuis op de Oudeschans, in hetwelk een formeel theater met beweegbare tooneelen gemaakt was, waarop drie maal per week, des Zondags, Woensdags en Zaterdags treur- en blijspelen werden vertoond. Deze comedie was zoo oud, dat zij, naar men vertelde, reeds werd opgericht bij de eerste komst der hoog - duitsche Joden. Gelijk de hoogduitsche Joden een kleinen schouwburg in Amsterdam bezaten, verkregen ook de portugeesche en spaansche Joden te dezer stede gelegenheid tot het geven van tooneelvoorstellingen inde spaansche taal". In 1707 echter ondervonden zij belem - mering van de zijde der stedelijke overheid, met het bovenvermelde gevolg. J. W. E. Volkstaal. Inde Haagsche Post van 13 October wordt een en ander verteld over amsterdamsche volkstaal. Zie hier een frag - ment : „Onder die kleine jongens zijn er al met lange vingers, die dus hun jatten (handen) niet thuis kunnen houden, het gappen, gunne - ten. jatten niet laten kunnen. Dat begint met het op den kop tikken (moeren) van allerlei kleinigheden, b.v. appelen en peren van de kar vaneen venter die misschien nog niet eens jatmoos (handgeld) gehad heeft. Lukt de diefstal, dan is alles kits ! De dief krijgt gaandeweg meer lef en probeert allerlei nep - schoren te slaan (waardeloos goed, rommel stelen), ook thuis, want moeder heeft geen asem voor geld met al die biggen (kinderen). Er is altijd wel een snees inde buurt waar je de dingen kunt verpatsen, al is het dan voor een habbekras, een forts (bagatel). Dan rookt de jongeheer een old rip, een piraatje, een sammetje of sassie (sigaret), als hij niet liever een rookertje of saffiaantje (sigaar) heeft. Wordt de jeugdige dief gesnapt, dan heeft-ie een dalles (niets) ; noppes ! zeggen de vriend - jes, met de bekende beweging van den duim langs de kin. Dat is dan een strop of een jas (tegenvaller). Misschien brengt een smeris (klabak), een stille of een rus (rechercheur) hem naar het berouw (bureau), naar Meneertje (commissaris van politie). De naam herinnert aan den ouden tijd, toen Mijnheer de Schout en zijn rakkers zorgden voor de veiligheid inde stad. In het hok, de nor, het schuurtje (cachot op het politiebureau) mag hij zijn zonden overpeinzen, en misschien haalt hij in het vervolg zulke geintjes (gebbetjes) niet meer uit". J- W. E. W. P. Kops. Zijn betrekking tot Am - sterdam wordt als volgt door ds. V. Doosjes Azn., in zijn levensbericht inden jongsten bundel der Mij. van Letterkunde, geschetst : „Zeventien jaren had Kops te Hoorn gewoond, toen hij in 1906 als ambteloos burger zich in Amsterdam vestigde. Ambteloos, doch niet werkeloos. Alras wordt hij er de zeer gewaar - deerde penningmeester van de vereeniging Tot Steun, die met haar vier doorgangshuizen, ten doel heeft de opheffing der verwaarloosde jeugd. Ik zie hem in mijn verbeelding op zijn mooie studeerkamer zitten, tusschen zijn rijken boekenschat, ijverig met zijn keurige hand cijfers pennend in het dikke kasboek. Maar on revient toujours a ses premiers amours. Nog laat de fransche revolutie hem niet los. In 1909 verschijnt Een jam onder het schrikbewind, herinneringen vaneen verdicht persoon, koningsgezinde, die tegen zijn zin naar Parijs trekt, tot het verrichten van spionnendienst. Moeizaam zwoegt hier de ro - mantiek onder de zware, gedocumenteerde histo - rische stof verder, soms schijnt zij bezonken, maar telkens heft zij zich omhoog. En dan ten slotte vat hij nog eens de pen op voor Figuren uit de fransche revolutie . Ten slotte welverstaan voor ons. Helaas, Kops heeft ook hierbij zijn teleurstellingen gekend ; Adriaan Loosjes en zijn tijd bleef onvoltooid achter. Een werk over Walpole werd wel voleindigd, maar kon door den oorlog wegens duurte van papier en drukkosten geen uitgever vinden". H. B. Dr. A. Kuyper. De bekende bundel van de Maatschappij der nederlandsche Letter - kunde brengt het levensbericht van dr. A. Kuyper van de hand van H. Colijn. Wij halen er het begin uit aan ; ~De naam van dr. A. Kuyper dekt een geheel tijdvak inde geeste- 7