Tekstweergave van GA-1923_MB010_00071

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM gemaakt dan louter een portretstuk van de schutters. ~Ten slotte mag ook een opmerking van Coppier niet onbesproken blijven. Coppier beweert, dat sedert Fromentin haar in 1873 zag, het schilderij zoo bijzonder zou zijn op - gehelderd en dat in die richting inde donkere partijen nog verder moet worden doorgegaan. „Wij vreezen, dat een verdere verwijdering van vernis de gesletenheid op tallooze plek - ken al te hinderlijk zou openbaren en niet mogelijk zou zijn zonder nieuwe schade toe te brengen, na hetgeen bij vroegere herstel - lingen reeds werd ingeboet. „Mogelijk is het gewenscht tegenover al te zeer in die richting neigende bewonderaars hier eene opmerking van Jozef Israëls te memoreeren, die toen inde commissie, ter voorbereiding eener betere plaatsing van de Nachtwacht, werd medegedeeld, dat het noodig zou zijn om de vernislaag van het reeds her - haaldelijk geregenereerde doek, welke na steeds korter perioden opnieuw dof werd, grondig te herstellen, als zijn meening gaf, dat juist die doffe schemer heel wat beter aan zijn kunstverlangens voldeed dan de al te sprekende glimmende helderheid. „Inderdaad, men doet beter tevreden te zijn met het schilderij te nemen, zooals het is, er niet meer van te verlangen, dan het geven kan. „Zooals Israëls getuigde, gelijk wij het thans nog kennen, is het een machtig getuigenis van Rembrandt’s onvolprezen scheppings - kracht en als zoodanig nog onverminderd te genieten.” J. W. F. Oranje en Amsterdam. In het jubileum nummer van de Standaard heeft dr. Joh. C. Breen een artikel aan dit onderwerp gewijd. De schrijver herinnert aan de vermaning, die prins Willem I in 1574 tot Amsterdam richtte om steeds het algemeen welzijn van het vader - land te stellen boven het eigenbelang. De machtige stad heeft menigmaal dit gulden woord vergeten. Hoe anders zou de geschiedenis van ons vaderland er uitzien, indien twee zoo invloedrijke machten als Oranje en Amsterdam niet menigmaal met elkander in botsing waren gekomen. Gelukkig hebben echter juist in zeer kritieke momenten voor ons volk, als 1618, 1672, 1688 en 1813 deze beide machten elkander gesteund. In Maart 1580 bracht Willem van Oranje voor het eerst na haar geus-worden aan de stad een bezoek. Met hoeveel geestdrift hij er moge ontvangen zijn, toen er later sprake was van het opdragen der grafelijkheid aan den Prins, maakte de magistraat bezwaar. Met Maurits bleef de verhouding goed, zooals o.a. bleek bij een bezoek in 1594. Maurits en Amsterdam trokken inde politiek één lijn in hun verzet tegen het twaalfjarig bestand en later in hun oppositie tegen Oldenbarne - veldt. Door hunne samenwerking zijnde pogingen der Libertijnen om de gereformeerde kerken te knechten verijdeld. Dank zij den steun van Amsterdam, onder leiding vaneen oprecht Calvinist als Reinier Pauw, heeft Maurits in 1618 de vrijheid der kerk kunnen redden : de Libertijnen hebben het sinds dien tijd niet meer gewaagd pogingen te doen om invloed uitte oefenen op de vaststelling der leer. Voor den Staat heeft de zegepraal van het Calvinisme geene andere vrucht gedragen dan dat de doorwerking van het provincialisme eenigszins werd vertraagd. De gelegenheid tot verbetering van de toen reeds zoo stroeve staatsmachine is helaas verzuimd. Kort na Maurits’ doodwas de meerderheid der amster - damsche vroedschap libertijnsch. Met Frederik Hendrikkon deze meerderheid het aanvankelijk goed vinden, doch toen de Bickersche ligue steeds meer uitsluitend het handelsbelang op den voorgrond stelde, werd de verhouding slechter. In 1650 trad het conflict ineen acuut stadium tegenover den stadhouder Willem 11. ’s Prinsen aanslag op Amsterdam mislukte wel, maarde stad boog toch het hoofd en de Bickers traden uit de regeering. Naar het scheen zouden voortaan Oranje en Amsterdam elkaar niet meer tegenwerken : helaas, enkele maanden later werd de jonge Vorst door den dood weggenikt. Toen volgde in het eerste stadhouderlooze tijdperk een tijd van druk voorhet Oranjehuis. Toch moesten Jan de Witt en zijns aanhangers rekening houden met het na zijne vaders dood geboren kleine Prinsje, van wien het volk zong dat hij alével stadhouder zou zijn. Zoo werd bijvoor - beeld in 1660 de negen-jarige Willem lll,toen hij met zijne moeder een bezoek aanAmsterdam bracht, met groote eerbewijzen ontvangen. De amsterdamsche regeering bleef echter weigeren mede te werken om den Prins tot de waardigheden zijner voorvaderen te verheffen. Tot in 1672 de aanval onzer vijanden het vaderland aan den rand van den ondergang bracht. Toen heeft Amsterdam zich man - moedig verzet tegen de aanvaarding der ver - nederende fransche vredes-voorwaarden ; en toen het volk om Oranje riep, heeft de magi - straat onmiddellijk tot ’s Prinsen benoeming tot stadhouder medegewerkt. Aanvankelijk bestond er toen tusschen den Prins en de door Gilles Valckenier geleide stad eene goede verhouding, doch toen de oorlog tegen Frank - rijk op den duur inde Zuidelijke Nederlanden onbeslist bleef werd, ook toen onder den invloed van Amsterdam in 1679 de vrede van Nijmegen gesloten ,werd. Sinds werkte de stad ’s Prinsen pogingen om Frankrijks expansiezucht te breidelen voortdurend tegen. Zelfs konkelde de amsterdamsche regeering in het geheim met den franschen gezant. De verhouding tot Willem 111 werd zoo slecht, dat deze, bij een doorreis door de stad, de burgeraeesteren nauwelijks met een hoofdknik verwaardigde. 63