Tekstweergave van GA-1923_MB010_00070
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
dit
uiteen
drietal
dwarsgespannen
banen,
welker
naden
thans
na
bijna
drie
eeuwen
eenigszins
zichtbaar
zijn,
maar
die
zich
oor
-
spronkelijk
niet
in
het
goed
geplamuurde
doek
hebben
afgeteekend.
Hiervan
is
de
middelste
baan
1,425
nieter
breed.
De
onderste
en
de
bovenste
banen
zijn
wat
smaller.
„Het
geval
is
voor
Coppier
duidelijk.
Vol
-
gens
Bartjes
immers
is
3
x
1,425
4,275
meter
en
komt
men
dan
tot
een
hoogtemaat
van
4,14
meter,
die
de
verhouding
van
den
Lun
-
dens
zoo
ongeveer
doet
veronderstellen.
„Inderdaad,
het
bewijs
lijkt
allereenvou
-
digst,
altijd
indien
men
wil
aannemen,
dat
Rembrandt
het
jammer
vond
van
het
mooie
linnen
wat
af
te
nemen.
Het
ontgaat
hem,
dat
ook
een
kleermaker
wel
eens
wat
kostbaar
laken
moet
versnijden.
„Ten
onrechte
veronderstelt
hij,
dat
Rem
-
brandt
vrij
was
om
evenals
bij
een
ezelschilderij
het
formaat
en
de
afmetingen
te
kiezen,
die
hem
het
best
aanstonden
en
dat
hij
niet,
evenals
de
beide
anderen,
gebonden
was
aan
de
afmetingen
van
het
vak
inde
wandbe
-
schildering,
dat
hem
was
toegewezen.
„Ook
is
het
doek
niet
precies
haaks
opge
-
hangen,
wat
meer
voorkomt,
o.
a.
bij
den
Flinck
van
1645.
„Wederom
is
Coppier
gereed
met
een
con
-
clusie.
Geen
twijfel,
men
heeft
het
doek
boven
-
dien
scheef
afgeknipt,
immers
de
traptreden
behoorden
toch
wel
recht
te
staan,
hoewel
dit
laatste
nu
juist
niet
klopt
met
den
Lundens,
want
deze
kopieerde
hen
in
nog
schuiner
stand,
dan
ze
op
de
Nachtwacht
voorkomen.
„Hoe
nuchter
Coppier’s
betoog
ook
lijkt,
het
stemt
al
heel
weinig
met
bekende,
niet
minder
positieve
gegevens.
Immers
stelt
men,
zoo
als
hij
dat
doet,
de
maat
van
de
Nachtwacht
op
oorspronkelijk
4,14
meter,
dan
krijgt
men
een
wonderlijke
verhouding
voor
de
hoogte
der
drie
vakken
van
deze
wand
-
betimmering,
namelijk
4,14.
3,40
en
3,60,
terwijl
de
maten
der
drie
schilderijen,
zooals
wij
die
nog
kennen,
zijn
als
volgt
;
de
Nacht
-
wacht
3,60,
de
Elias
3»4°
en
de
Backer
3,60.
„Een
opvallend
normale
verhouding
dus;
ook
in
verband
met
de
hoogtemaat
der
beidé
doeken
staande
aan
den
korten
wand,
die
elk
met
3,40
meter
dezelfde
hoogte
hebben
als
het
middenstuk
van
den
langen
wand,
welk
verschil
in
beide
groepen
blijkbaar
een
gevolg
is
van
de
dikte
der
moerbalken.
„Een
tot
4,14
verhoogde
Nachtwacht
zou
dus
in
dit
kader
niet
passen,
maar
is
boven
-
dien
niet
bestaanbaar
met
de
hoogtemaat
der
zaal,
welke
een
opstandteekening
van
den
Kloveniersdoelen
van
1713
aangeeft.
„Wanneer
de
Lundens
onbetrouwbaar
is
als
aanduiding
voor
de
hoogte,
is
zij
het
dus
ook
voor
de
breedte,
en
zooals
ik
reeds
vroeger
releveerde,
geeft
ook
een
plattegrondteekening
van
1713
aan,
dat
als
gevolg
van
de
aanwezig
-
heid
der
schoorsteenboezems
van
de
keukens
en
benedenvertrekken
de
zaal
naar
het
westen
60
c.M.
minder
diep
was
dan
naar
het
oosten,
precies
het
verschil
tusschen
de
Nachtwacht.
breed
4,35
meter
in
het
westelijke
vak
der
betimmering,
en
de
Backer,
breed
4,97
meter
in
het
oostelijke
vak.
~Hct
is
inderdaad
de
groote
fout
geweest
van
alle
schrijvers
over
de
Nachtwacht,
dat
zij
bij
de
bestudeering
steeds
zijn
uitgegaan
van
het
materiaal
van
Rembrandt’s
verdere
oeuvre
en
geen
rekening
hielden
met
het
feit,
dat
Rembrandt
evenals
Elias
en
Backer
een
vak
vaneen
wandbetimmeringhad
te
versieren.
~Dat
de
opdracht
geenszins
willekeurig
was,
blijkt
ook
uit
de
beide
andere
stukken,
waaruit
een
gemeenschappelijk
overleg
ten
duidelijkste
spreekt.
„Hoe
„eenwezig”
de
compositie
van
de
Nachtwacht
moge
zijn,
slechts
in
verband
met
die
omgeving,
waarin
zij
ontstond,
is
zij
volkomen
begrijpelijk.
De
hoog
op
het
muurtje
gezeten
sergeant
is
zoowel
inde
Nachtwacht
zelf,
ais
inde
algemeene
compositie
van
dezen
langen
wand
een
onmisbare
afsluitende
figuur,
die
voor
de
vaneen
terras
afdalende
schutters
van
Backer
inden
rechterhoek,
het
nood
-
zakelijk
tegenwicht
vormt.
De
compositielijn
van
het
middenstuk
de
Elias
is
om
dezelfde
reden
vlak
gehouden.
„Ook
de
bij
de
Nachtwacht
aansluitende
eveneens
overvolle
Flinck
van
1645
is
slechts
verklaarbaar
naast
de
Nachtwacht,
zooals
wij
die
kennen.
Hoe
vreemd
zou
tusschen
het
bedrang
in
die
beide
composities
de
leege
strook
met
slechts
twee
bovenlijven
doen,
die
men
zich
volgens
Lundens
zoude
moeten
denken.
Hoe
dwaas
zouden
Rembrandt’s
zware
boekfiguur
en
zijn
makkers
contras
-
teeren
met
een
leege
ruimte
ernaast,
en
allen
steun
missen.
„Elke
uitbreiding
van
de
compositie
van
de
Nachtwacht
is
in
het
bestaande
verband
vol
-
komen
uitgesloten,
en
de
materieele
gegevens
toonen
met
stelligheid
aan
de
onbestaanbaar
-
heid
van
grootere
afmetingen
dan
die
wij
kennen.
„De
drie
schilders
hebben,
zooals
uit
het
rustig
en^vlak
gehouden
middenstuk
en
de
meer
gemouvementeerde
zijstukken
met
de
naar
de
hoeken
opgaande
lijn
valt
te
conclu
-
deeren,
te
voren
overleg
gepleegd,
en
met
het
algemeen
aspect
der
zaal
rekening
ge
-
houden.
„De
Nachtwacht
moet
daar
goed
verlicht
zijn
geweest
en
was
zeker
vanuit
het
midden
der
zaal
op
welke
plaats
de
vensters
niet
meer
inspiegelden,
goed
te
zien.
De
Flinck
van
1645,
die
aan
den
dwarswand
minder
licht
pakte
moet
uitstekend
hebben
aangesloten.
Hoogstraten,
Rembrandt’s
leerling,
zegt
dan
ook,
dat
de
andere
stukken
als
kaartebladen
er
naast
stonden.
Zooals
Rembrandt
alles,
wat
zijn
geest
beroerde,
op
een
weidscher
plan
plaatste,
is
ook
van
de
Nachtwacht
meer
62