Tekstweergave van GA-1923_MB010_00057

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM NOGMAALS DE OORSPRONG VAN AMSTERDAM De aanleiding om nogmaals op dit zoo dikwijls besproken onderwerp terug te komen, is gelegen in tweeërlei publicatie. Vooreerst is de rede, welke ons mede i de heer C. G. ’t Hooft verleden jaar ineen vergadering van het Koninklijk Oudheid - kundig Genootschap heeft gehouden, thans in ons Jaarboek afgediukt. Ten andere heeft een andere kampioen in deze belangrijke strijdvraag, de heer J. C. van der Loos, thans te Uitgeest, zijn meening nog eens weer uiteengezet ineen studie m de Katholiek van dit jaar. De zaak is dus opnieuw aan de orde en mag dus m ons maandblad nog wel eens de aandacht van de leden van Amstelodamum vragen. De studie van den heer Vander Loos geeft weinig nieuwe gezichtspunten ; zij is trouwens ook niet als een nieuw onderzoek bedoeld, maar eenvoudig als een overzicht van den stand van het vraagstuk op het oogenblik en van den loop der dingen sedert hij in 1907 zijn Geschiedenis van Amstelland tot 1300 het licht deed zien. Het blijkt evenwel, dat de heer Vander Loos sedert zestien jaar niet van meening is veranderd door alles wat over den oorsprong van Amsterdam is geschreven, ook niet door de studiën van den heer ’t Hooft. Met dezen laatste staat de zaak evenzoo ; hij is in zijn overtuiging, dat Gijsbrecht van Aemstel zijn kasteel m Amster - dam heeft herbouwd en niet in Ouwerkerk eerder versterkt dan verzwakt ; hij meent zelfs de meest concrete bewijzen van het bestaan van het kasteel te Amsterdam in handen te hebben. . , , Wat toch is het geval ? Inde laatste jaren is aan den Nieuwendnk allerlei gebouwd en bij het graven der fundamenten is toen een en ander voor den dag gekomen dat de overtuiging van den heer ’t Hooft bevestigde. Toen voor eenige jaren bij den bouw van de Basar de la Bourse in het perceel Nieuwstraat n nieuwe fundamenten moesten worden gelegd, kwam bij het graven een merkwaardige zeer diepe put te voorschijn. Blijkbaar heeft toen geen verder onderzoek plaats gehad. Bi] de ont - gravingen ten behoeve van de fundeering van de Bioscope royal in 1920 kwam blijkbaar iets meer voor den dag. Er werd geen stelselmatige werkwijze toegepast, zooals bij wetenschappelijke opgravingen inden laatsten tijd terecht wordt geeischt. Een afgraving van het terrein op groote diepte kon niet plaats hebben, daar er geen diepe kelders voor de bioscoop noodig waren. Directe sporen van den kasteelbouw werden dan ook niet gevonden. Toch kwam een en ander voor den dag: ineen der noordwestelijke fundeeringssleuven werd een zevental reuzenmoppen gevon en en op een ander punt nog een achtste. Van deze steenen werden een viertal door den heer ’t Hooft inde vergadering van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap van 20 Maart 1922 vertoond. Waar in Amsterdam nergens reuzenmoppen voorkomen en het gebruik ervan in deze streken met de tweede helft der dertiende eeuw ophoudt, is volgens den heer ’t Hooft geen ander verband mogelijk dan met het kasteel der Heeren van Aemstel. Wij hebben bij dit punt eenigszins langer stilgestaan, omdat het feitelijk het eenige nieuwe gegeven is, dat de heer ’t Hooft inden meest letterlijken zm voor den dag heeft gebracht na zijn suggestief boekje over den oorsprong van Amsterdam. Wat hij verder inde bedoelde vergadering heeft opgemerkt, is weinig anders dan herhaling en voor een deel scherpere formuleering van wat door hem reeds vroeger in het midden is gebracht. Met de reuzenmoppen is het een ander geval. Hier hebben wijde realia voor ons, die het historisch onderzoek natuurlijk nimmer mag verwaar - loozen. En deze realia, deze steenen, krijgen meer beteekenis, wanneer wij ons her - inneren, dat er reeds uit de zestiende eeuw kasteel-overblijfselen daar ter plaatse worden vermeld. Daarvan moeten wij dus uitgaan. Het oudste bericht is dat van Cornelis Haemrode. die ineen korte beschrijving van de Nederlanden ook een beknopt bericht geeft over Amsterdam. Hij vertelt 49