Tekstweergave van GA-1923_MB010_00042

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM hebben, en hij trachtte daarom het stadje Nya Lödösa tot bloei te brengen. Karei IX besloot echter in 1603 iets zuidelijker aan den mond van de Gotha-elf op het delta-eiland Hisingen, de stad Gothenburg te stichten. In 1603 en 1605 kwamen zweedsche afgevaardigde in ons land, om te trachten eene hollandsche emigratie naar de stad te bewerken. Zij vonden te Amsterdam krachtigen steun bij Abraham Cabeliau, door wiens bemiddeling velen naar Gothenburg trókken. Op allerlei wijze trachtte hij den bloei der jonge stad te bevorderen. Er kwam sprake vaneen zweedsch-perzische compagnie, waarvan hij in 1607 directeur werd. In 1608 benoemde hem de Koning tot directeur der mijnen inde omgeving der stad. Er schijnt te Amsterdam een soort compagnie van Gothenburg te hebben bestaan : in het zweedsche Rijksarchief berust althans een brief uit Amsterdam van 2 Februari 1608, waarbij Anthoni van Leest, Israël Wijdtz, Nijclaes de Hane, Hans Rogiers, Michiel Sprangh, Jan Bencken. P. Coymans en A. Cabeliau (die „namens de absenten” teekent) aan koning Karei IX verzoeken dat het hem „genadelick gelieve te committeren Abraham Cabeliau, Israël Wijdts, Anthoni van Leest, Melchior van Pelken, Cornelis Cornelisz., Hendrick Bencken en Pieter Ranst, als Raeden van de stadt Gothenburg ende aenhoorige landen, om de stads - saken te dirigeren”. Zoo werd daar een hollandsch bestuur voorgesteld over de zweedsche stad. In hoeverre deze wensch is vervuld, weet ik niet. Maar wel is het bekend dat de Koning in 1609 Cabeliau tot burgemeester heeft aangesteld. Helaas duurde de bloei der nieuwe stad niet lang. In 1612 werd zij door de Denen geheel en al verwoest. Hiermede was echter de werkzaamheid van Cabeliau in het belang van Zweden niet afgeloopen. Hij stond bij den jeugdigen Gustaaf Adolf, die in 1611 zijn vader als koning was opgevolgd, niet minder inde gunst dan bij Karei IX. In het voorjaar van 1613 vinden we hem te Amsterdam, vanwaar hij den Koning schrijft in verband met huwelijksplannen van onzen stadhouder Maurits met ’s Konings zuster Catharina. In hetzelfde jaar was hij opperbevelhebber van de zweedsche vloot. In 1614 vergezelde hij Gustaaf Adolf op een krijgstocht naar Lijfland ; zijne oudste dochter Margaretha bekoorde den nog ongehuwden vorst, en de tusschen deze beiden ontstane verhouding had de geboorte vaneen zoon ten gevolge, die als graaf Gustaaf Gustaffson van Wasaborg van 1634 tot aan den westfaalschen vrede protestantsch bisschop van Osnabrück is geweest. In 1615 werd Cabeliau directeur der zweedsche kopermijnen. Daarna schijnt hij voor lan - goren tijd naar Holland te zijn teruggekeerd, totdat Gustaaf Adolf hem weder naar Zweden riep, in verband met de stichting van het nieuwe Gothenburg. In 1619 namelijk besloot de Koning opnieuw aan de monding van de Gotha-elf een stad te doen bouwen, nu niet meer op het eiland Hisingen, doch aan den ooste - lijken oever der rivier. In 1620 kwamen, door bemiddeling van Cabeliau, Hollanders naar Stockholm, in gezelschap van den zweedschen gezant in ons land, dr. Jacob van Dijck (een Haarlemmer !) om over de aan de stad toe te kennen privilegiën te raadplegen. Zij kieeg een bestuur op nederlandschen leest geschoeid, en ook de aanleg der stad, met haar grachten en sluizen droeg een hollandsch karakter. Nog thans geldt Gothenburg, haar hollandschen oorsprong trouw, als een bijzonder zindelijke stad. Cabeliau zelf heeft na dien tijd nog veel gedaan voor de hervorming van het financieel bestuur van Zweden. In 1630 werd hij directeur-generaal van de com - pagnie van scheepsbouw, In 1645 is hij te Stockholm overleden. Zijn zoon Joannes Cabeliau, die van 1640 tot 1645 hoogleeraar aan het amsterdamsch Athenaeum was geweest, doch als zoodanig niet voldeed en daarom zich genoodzaakt zag ont - slag te nemen, werd in hetzelfde jaar burgemeester van Gothenburg. Koningin 34