Tekstweergave van GA-1923_MB010_00040
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
deze
schermutselingen
zeer
algemeen
waren,
voortdurend
verboden
werden,
maar
eeuw
in
eeuw
uit
haar
ouden
gang
gingen.
Op
de
Bierkaai
vond
men
van
ouds
de
meest
ge
-
duchte
hoopvechters.
Een
herinnering
aan
deze
vechthanen
bewaart
de
uitdrukking:
tegen
de
Bierkaai
vechten,
voor
een
strijd
die
weinig
baten
zal,
een
hopeloozen
strijd:
wie
kan
tegen
de
Bierkaai?
Bij
al
hun
minder
goede
eigenschappen
hadden
de
Bierkaaiers
toch
één
goede:
ze
waren
zeer
aan
hun
buurt
gehecht.
Niet
langer
dan
vijftig
jaar
geleden
kon
men
er
nog
op
de
Bierkaai
vinden
die
roemden
dat
ze
van
ouder
tot
ouder
Bier
-
kaaiers
waren
en
dat
hun
voorouders
nooit
ergens
anders
gewoond
hadden.
Hierin
leken
zij
dus
op
de
oprechte
Kattenburgers
die
nog
kort
vóór
1850
er
trotsch
op
waren
nooit
aan
het
Aêr-end,
d.i.
bij
de
Haarlemmerpoort,
te
zijn
geweest.
Trouwens
ook
in
onze
dagen
zal
een
ras-echt
Jordaner
of
een
geboren
Zand
-
hoeker
niet
licht
aarden
op
Kattenburg,
Gabriel
Milan.
De
reeks
statige
rij
Publicalions
of
the
American
Jewish
Histo
-
rica!
Society
is
een
hier
te
lande
bijna
niet
opgemerkte
schatkamer
van
kennis
voor
de
nederlandsch-amerikaansche
handels-
en
an
-
dere
betrekkingen.
Vooral
de
amsterdamsch
joodsche
kolo
-
niale
geschiedenis
vindt
daar
rijkelijk
geschie
denis-bouwmateriaal.
Inde
lijvige
jongste
aflevering
(No.
28,
1922,
blz.
213
vlg.)
staat
nu
een
korte
biografische
studie
over
Gabriël
Milan,
den
joodschen
gouverneur
van
St.
Thomas,
’t
Was
ons
nog
niet
bekend,
dat
dit
ploertig
typ
van
joodsch-protestantsch
sol
-
daat,
financier
en
zaakgelastigde,
volgens
eigen
zeggen,
gesproten
uiteen
nobele
vlaamsch-spaansche
joodsche
familie,
inde
jaren
1667-1670
als
koopman
te
Amsterdam
gevestigd
en
als
bankier
van
Prins
George
van
Denemarken
werkzaam
was.
Uit
zijn
brieven
blijkt,
dat
hij
het
Spaansch,
Portu
-
geesch,
Fransch,
Duitsch,
Hollandsch
goed
beheerschte.
In
Juli
1668
wordt
hij
hier
deensche
con
-
sul,
doch
schijnt
zich
toen
al
bij
een
deensche
staatsleening
gecompromitteerd
te
hebben.
Ten
minste
de
buitengewone
deensche
ge
-
zant
in
Den
Haag,
Gjoë,
laat
zich
heel
min
-
achtend
over
hem
uit.
In
Denemarken
te
-
rug
wordt
hij
in
hof-intrigues
gewikkeld,
laat
zich
in
1682
te
Hamburg
doopen,
verliest
zijn
vermogen,
en
wordt
ten
slotte
door
de
deensche
west-indische
Compagnie
in
1684
als
gouverneur
van
St.
Thomas
aangesteld.
Zijn
bruut
optreden
tegen
zijn
ambtsvoor
-
ganger
wordt
zijn
val.
In
1686
gevangen
ge
-
zet,
wordt
hij
na
een
lang
proces
ter
dood
veroordeeld,
daarenboven
eerloos
en
zijn
goederen
verbeurd
verklaard.
Zes
en
twintig
Maart
1689
stierf
hij
onder
beuls-handen.
Mr.
I.
P.
VRAGENBUS
(Verzoeke
antwoorden
De
Lairessestraat
170
)
VRAGEN
Paleis.
Men
verkrijgt
het
aantal
palen,
waarop
het
Paleis
rust
door
vóór
het
aantal
dagen
van
het
jaar
een
één
en
er
achter
een
negen
te
plaatsen,
dus
13659.
Wat
is
hiervan
waar?
Waarop
steunt
dit
verhaaltje
?
Tot
hoever
is
het
terug
te
vervolgen
?
J.
W.
E.
Deuntje
van
de
Kraaienknip.
In
het
vierde
nummer
van
Onder
Ons,
het
krantje
van
de
leerlingen
der
amsterdamsche
gra
-
fische
school,
wordt
gewag
gemaakt
van
het
vroolijk
deuntje
van
de
kraaienknip.
Waar
is
dit
te
vinden?
Er
behoeft
nauwelijks
aan
herinnerd
te
worden,
dat
de
kraaienknip
de
volksnaam
is
van
de
auto-bus
van
het
I.eidsche
boschje
naar
Watergraafsmeer.
J.
W.
E.
ANTWOORD
Brug
en
Sluis.
Inde
Max
Havclaar
lezen
wij
hierover,
(uitg.
Meulenhoff-ed.,
blz.
290),
„een
arme
vrouw,
die
op
de
sluis
zat
Frits
zegt:
brug.
Maar
wat
van
steen
is
en
zonder
wip,
noem
ik
sluis”.
Noot
(140)
zegt
nog:
„Sluis
inplaats
van
steenen
brug,
is
werkelijk
’n'
eigenaardigheid
in
’t
amster
-
damsch.”,
waarna
nog
verder
nog
iets
volgt
overeen
(onjuiste)
woordafleiding
van
sluis.
In
ieder
geval
blijkt
er
uit,
dat
men
te
Amster
-
dam
een
steenen
brug
een
„sluis”
noemde
(noemt)
en
met
„brug”
een
ophaalbrug
bedoelde.
J.
W.
B.
De
Bouwwereld
van
21
Februari
jl.
schrijft:
„Ter
wille
van
het
gemak,
dat
zij
voor
het
lossen
en
laden
in
schepen
opleverden,
had
men
de
stadsgrachten,
ook
als
zij
bij
uitbrei
-
ding
der
stad
eigenlijk
niet
meer
noodig
waren,
laten
bestaan.
Zoo
ontwikkelde
zich
te
Am
-
sterdam
het
voor
die
stad
nog
steeds
zoo
karakteristieke
verkeer
te
water
reeds
inde
veertiende
eeuw.
Om
de
dwarsstraten
der
stad
met
elkander
te
verbinden
werden
houten
bruggen
over
de
voormalige
stadsgrachten
geslagen.
Alleen
over
de
Damsluis
sloeg
men
een
gewelf
van
gebakken
steen,
welke
druk
werd
opgevangen
door
zware
steunbeeren.
Daar
nu
dit
eerste
steenen
gewelf,
dat
als
brug
diende,
overeen
sluis
was
geslagen,
noemden
de
Amsterdammers
later
iederen
steenen
welfbrug
een
sluis.
Zoo
sprak
men
van
de
Hoogensluis,
omdat
die
steenen
ge
-
welven
had,
doch
van
de
Blauwbrug,
daar
die
van
hout
was”.
J.
W.
E.
32