Tekstweergave van GA-1923_MB010_00038

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM sluis sluis hier inden zin van bruggeboog op te vatten op groote schaal afgebeeld. Daarachter, of liever daarbovenop, ziet men de huizen die toentertijd omstreeks 1650 de Nieuwebrugsteeg flankeerden. In het rechterhoekhuis woonde, blijkens de bordjes aan den gevel en op de brug, een Notaris, en het daaropvolgende perceel inde steeg had nog een houten voorgevel. Links van de steeg, waar nu het nationale hoofdkwartier van het Leger des Heils gevestigd is, stonden twee schilderachtige zeventiende-eeuwsche huizen, met volkomen ongeschonden topgevels nog, zooals ze op latere afbeeldingen niet meer voor - komen; en verder met de gebruikelijke lui - fels, uithangteekens enz. In het eene oefende blijkbaar een victualiën-handelaar, gelijk men er nog wel eenigen vindt aan den ouden Buitenkant van Amsterdam, zijn bedrijf uit, terwijl in het andere, als we goed gezien hebben, een nering in hoeden werd gedreven. Vóór de twee huizen, langs den wal, die met steenen trappen naar het water afdaalde is hiervan wellicht afkomstig de naam: slijpsteenen? was een houten loods getimmerd. In het mid - den ziet men een beboomd pleintje met een achtergrond van huizen, gelijk men nu nog op deze hoogte van de Prins Hendrikkade vindt, en gestoffeerd met figuurtjes, en links daarvan verhief zich het gebouw het Zeeregt, dat daar in 1618 gesticht was en er tot 1875 bleef staan. „De schilderij, en dit verleent er een ei - genaardige bekoring aan, is een winterge - zicht. De Nieuwebrug, die uiteen hoog en een laag gedeelte schijnt te hebben bestaan een soort van bovenover en onderlangs de daken der huizen ter weerszijden van de steeg, de kale boomen op het pleintje, alles is met een dunne laag sneeuw of rijp bedekt, en het IJ is in boeien geslagen! De talrijke sloepen, die anders de Oostinjevaarders hier aan wal plachten te zetten, zoowel als de Londensch - vaarder op den voorgrond, en de groote vloot die meer achter af, tegen een paalgorder ge - meerd is, ze zijn vastgevroren in het ijs, en op dien gladden vloer zwieren de paartjes, wordt gesleed en ook gekolfd. Zelfs ziet men, door de opening inde palenrij, langs het zoo - genaamde Bothuisje, ver weg op het IJ, als ijle schimmen de schaatsenrijders zich aftee - kenen. Wel een bewijs, dat het een koude winter was, toen Beerstraten deze schil - derij maakte! En over heel dit kleurige ta - freel staat een mooie wolkenlucht. „Het zou wel aardig zijn als deze kapitale schilderij, zij meet 93 bij 120 voor Am - sterdam behouden bleef. Dergelijke stukken behooren eigenlijk ineen amsterdamsch historisch museum thuis”. Een maand later (13 Maart) publiceerde dezelfde de resultaten vaneen onderzoek, ingesteld dooreen ongenoemde, of uit het feit, dat het IJ toegevroren is afgebeeld, iets is af te leiden tot nadere tijdsbepaling: Deze schreef: ~1666 —67. Strenge winter. Vooral in Holland strenge nawinter 16 Maart—l April. „Nog op 18 Maart het IJ toegevroren, ook nog de Zuiderzee”. In Januari] 1600 seven ent sestig Doen vroort en het snieuwde seer heftig Stijf ses weeken stondt de vaert geheel stil Ander rijmpje: Meert begont weer hart te vriesen Mosten de visschers de winst verliesen. Liep veel volk voor de laghe op ’t IJ. Passeerd men van d’een tot d’ander zij.... „Onze lezer houdt het daarom ophetjaar 1667. „Van andere zijde merkt men ons daartegen - over op, dat zich in het bezit der stad nog een ander schilderij van Beerstraten bevindt, waarop deze hetzelfde onderwerp de om - geving van de Slijpsteenen bij harden vorst behandelt, en dat die schilderij het jaartal 1653 draagt. Zoodat wij, volgens dezen twee - den lezer, het jaar van het ontstaan van de schilderij en dat van den strengen winter toch nog vroeger moeten stellen”. OUD EN NIEUW UIT AMSTERDAM’S VERLEDEN Jan Wagenaar. De Frins is, voor zoo - ver naspeurbaar, het eenige orgaan, dat er de aandacht op gevestigd heeft, dat het 1 Maart honderdvijftig jaar geleden was, dat Wagenaar overleed. Geboren 28 October 1709 te Amsterdam uit den klein-burgerstand, heeft zijn lust tot studie hem in aanraking gebracht met het middelnederlandsch: zoo kwam hij tot de bestudeering van middel - eeuwsche geschiedschrijvers; zoo vormde hij zich tot historicus. Omstreeks 1738 droeg de uitgever Tirion inde Kalverstraat hem op voor den Tegen - woordigen Staat te bewerken een beschrij - ving van de nederlandsche Gewesten (eerste deel 1739). Ondertusschen was hij in 1740 inden houthandel gegaan, wat niet verhin - derde, dat hij verscheidene letterkuudig - historische geschriften in het licht gaf. Staatsgezind van beginsel, aanvaardde hij noode de omwenteling van 1747, wat indirect aanleiding werd, dat hij ter hand nam het schrijven van zijn Vaderlandsche Geschiede - nis, waarvan het eerste deel, eveneens bij Tirion, in 1749 verscheen; geen vorsten - geschiedenis, maar een geschiedenis van het nederlandsche volk heeft hij hierin willen geven. Na de voltooiing droeg de amsterdamsche regeering hem op het schrijven vaneen uit de bronnen bewerkte nieuwe geschiedkun- 30