Tekstweergave van GA-1923_MB010_00031
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
geen
dames
een
café
bezoeken
;
mijn
neef
zei,
„dat
vinden
zc
daar
erg
ordinair”,
lief,
net
en
beslist.
„Het
zou
stellig
onjuist
zijn
te
beweren,
dat
alle
woorden
die
van
tijd
tot
tijd
inde
spreektaal
opduiken,
de
geringe,
onbeduidende
aanleiding
tot
hun
merkwaardig
succes
aan
de
groote
steden
verschuldigd
zijn.
Is
het
altijd
moeilijk
het
geboortejaar
vaneen
woord
vast
te
stellen
er
worden
doopboeken
noch
registers
van
gehouden
in
dit
geval
is
het
zoo
goed
als
onmogelijk.
Ook
het
meest
uit
-
gebreide
woordenboek
der
nederlandsche
taal
laat
ons
hier
inden
steek.
Doch
van
„reuze”
staat
de
amsterdamsche
oorsprong
wel
vast.
Het
woord
kolossaal
is
al
vrij
bejaard,
maar
als
algemeen
versterkings-woord
nog
niet
zoo
heel
oud.
De
uitdrukking
„het
is
kolossaal”
schijnt
n.l.
ruim
zestig
jaar
geleden
uiteen
tooneelstuk
over
den
drempel
van
het
Grand
Théatre
haar
intocht
in
Amsterdam
te
hebben
gedaan
en
daarna
het
geheele
land
doorge
-
reisd
te
zijn.
Men
sprak
niet
alleen
vaneen
kolossalen
toren,
maar
ook
vaneen
kolossalen
brand,
een
kolossale
grap
enz.
Toen
is
„kranig”
gekomen,
en
later
deed
„typisch”
opgeld.
Ér
waren
menschen
die
alles
wat
zij
voor
het
eerst
in
hun
leven
zagen,
typisch
noemden.
lets
minder
opgang
maakte
„apart”,
inden
zin
van
eigenaardig.
Jonge
dames
geven
nog
altijd
de
voorkeur
aan
leuk,
hoewel
dat
woord
anders
beteekcnt
droog-komiek,
dus
toegepast
wordt
op
iemand
die
iets
zegt
langs
zijn
neus
weg.
Eenzelfde
uitgebreide
beteekenis
heeft
„gezellig”,
en
het
tegengestelde
daarvan:
idioot.
Natuurlijk
worden
zulke
jongedames
-
woorden
op
de
meest
verschillende
zaken
toe
-
gepast,
tot
hoeden,
japonnen
en
paraplu's
toe.
In
hetzelfde
geval
verkeeren
;
zalig,
zielig,
snoezig,
doddig,
honnig
en
honneponnig.
Een
tijdlang
is
„gewoon”
inde
mode,geweest,
niet
inde
beteekenis
van
wat
dagelijks
voor
-
komt
maar
juist
omgekeerd
;
buitengewoon
of
bijzonder.
Uiteen
vroeger
nu
en
dan
ge
-
bruikte
uitdrukking,
als
:
dat
vind
ik
gewoon
-
weg
(sans
phrase)
leelijk,
ontstond
de
zegs
-
wijze
:
dat
vind
ik
gewoon
(onvoorwaardelijk,
bijzonder)
leelijk.
Nog
altijd
zegt
men
;
de
man
was
gewoon
dronken,
en
vaneen
lief
kind
heet
het
:
gewoon
een
schat.”
J.
W.
E.
PORTUGEESCHE
JODEN
TE
MAARSSEN
EN
Maarsseveen
IN
DE
ZEVENTIENDE
EEUW.
Over
dit
onderwerp
schreef
de
heer
Jacq.
Zwarts
in
het
jaarboekje
1922
van
het
Oud
-
heidkundig
Genootschap
Nillerlake.
In
deze
dorpen
woonden
van
1653
af
deels
blijvend,
deels
inden
zomer
talrijke
vermo
-
gende
amsterdamsche
joodsch-portugeesche
families.
Natuurlijk
werd
reeds
van
den
aan
-
vang
af
door
den
orthodoxen
gereformeerden
Kerkeraad
geageerd
tegen
de
oprichting
van
een
Synagoge,
en
even
zeker
kwam
er
toch
een.
Voor
de
geschiedenis
der
overbrenging
van
de
industrie
uit
de
stad
naar
het
platteland,
is
hetgeen
schrijver
meedeelt
over
de
vestiging
der
zijde-industrie
in
Maarssen
wel
interes
-
sant.
In
1650
had
te
Amsterdam
het
gilde
een
eigen
zijdebal
opgericht,
reeds
in
1656
werd
hier
ter
stede
een
college
van
hoofdman
-
nen
aangesteld
om
te
waken
over
de
keuren
dezer
floreerende
industrie,
waarvan
de
Joden
rechtens
en
feitelijk
uitgesloten
waren.
Dezen
trachtten
nu
buiten
den
gildedwang
om
in
Maarssen
dit
loonend
bedrijf
uitte
oe
-
fenen.
Het
verhaal
vertelt
niet,
of
ook
in
Maarssen,
gelijk
overal
elders
hier
te
lande,
in
dit
bedrijf
franschc
Protestanten
in
het
spel
waren.
Maarssen's
zijde-industrie
bloei
-
de,
zoodat
zelfs
op
Zondag
gewerkt
werd.
Hoewel
de
utrechtsche
vroedschap,
bevreesd
voor
de
eigen
zijdenij
verheid,
de
zijdemolen
beval
af
te
breken,
wisten
de
Portugeezen
deze
industrie
nog
geruimen
tijd
in
stand
te
houden.
Had
Prof
Kohlbrugge
bij
zijn
artikel
Invloed
van
stad
en
land
op
de
instandhouding
der
geslachten,
inde
Navorscher
van
1904,
van
deze
portugeesch-joodsche
nederzet
-
tingen
op
het
platte
land
kennis
gedragen,
misschien
had
hij
zijn
paradoxale
stellingen
over
de
minder
vruchtbaarheid
van
den
stedeling
in
vergelijk
met
den
dorpsbewoner
niet
aan
het
papier
durven
toevertrouwen.
Wat
hiervan
zij,
de
zomertijd
van
deze
~Vechtkoninginne”
met
hare
kostbare
am
-
sterdamsch-joodsche
buitenplaatsen,
welke
tot
inde
eerste
helft
der
achttiende
eeuw
stand
hield,
gaf
Claas
de
Bruin
reeds
de
ironische
opmerking
in
zijn
dichterlijke
pen:
Kon
Vader
Jacob’s
nageslagt
In
Canaan
die
wellust
vinden,
Welks
glans
haar
oog
met
vreugd
bescheen,
Die
hier
genoten
wordt?
O,
neen!
Mr.
I.
P.
Over
de
verhouding
tusschen
Joden
EN
NIET-JODEN
IN
DE
REPUBLIEK
DER
VER
-
eenigde
Nederlanden
gedurende
de
ZEVENTIENDE
EN
ACHTTIENDE
EEUW.
Hierover
sprak
de
heer
J.
S.
da
Silva
Rosa
den
lyden
Maart
van
het
vorige
jaar
inde
gehoorzaal
van
het
Portugeesch
Israëlitisch
Seminarium.
Een
omwerking
van
deze
voor
-
dracht
plaatste
hij
in
het
Nieuw
Israëlitisch
Weekblad
en
een
overdruk
daarvan
is
onder
dezen
titel
inden
handel
gebracht.
Schrijver
stelde
zich
voornamelijk
tot
taak
dooreen
reeks
voorbeelden
te
bewijzen,
dat
de
plaatselijke
overheden
tijdens
de
Repu
-
bliek
vaak
op
grond
van
politieke,
economi
-
sche
of
theologisch-dogmatische
overwegin
-
gen,
doch
nooit
uit
rassenhaat
maatregelen
tegen
de
Joden
genomen
te
hebben.
Wat
Amsterdam
betreft
gaat
schrijver
de
keuren
na
alsmede
de
afwijzende
beschik
-
kingen
op
de
hatelijke
requesten
tot
het
weren
van
Joden
uit
het
diamantvak
(1748)
en
tot
het
opsluiten
van
Joden
ineen
Ghetto
23