Tekstweergave van GA-1923_JB020_00170
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
einde
eveneens
een
deel
af
te
schutten,
dat
sedert
een
conversatie*niet*rookzaal
werd.
Was
dit
laatste
al
een
wijziging
ten
goede,
op
de
werksconversatiezaal
was
nu
tevens
de
ruimte
verkregen
tot
het
plaatsen
van
zesdeelige
kasten,
waarin
elke
verpleegde
een
ruimte
kreeg
tot
berging
van
kleine
goederen;
de
invoering
daarvan
in
1914
(ook
op
andere
afdeelingen)
beteekende
voor
het
gerief
der
verpleegden
een
groote
verbetering.
Dit
was
eveneens
het
geval
met
de
ook
op
deze
zaal
in
1917
gevestigde
cantineverkoop,
een
herleefd
instituut
dus,
waar
de
verpleegden
zich
tegen
kostenden
prijs
allerlei
kleine
geriefelijks
heden
kunnen
verschaffen.
Noemen
wij
onder
deze
verbouwingen
ook
nog
eene
ten
aanzien
van
de
bestuurs*
kamers.
Was
de
vroegere
Regentenkamer
al
sinds
geruimen
tijd
tot
woonvertrek
bestemd,
ten
behoeve
der
inwoning
van
de
Directrice,
Adjunctsdirectrice
en
latere
Hoofdverpleegsters,
ook
in
aan
de
andere
zijde
van
het
groote
kantoor
liggende
vertrekken
zou
wijziging
komen.
Als
gevolg
van
de
onvoldoendheid
zijner
woning,
werd
in
1912
de
z.g.
kleine
bestuurskamer,
gelegen
achter
de
vroegere
Regentessenkamer
(thans
vergaderzaal
en
bureau
van
den
Directeur)
ingericht
tot
woonvertrekken
voor
den
Opzichter
der
valide
mannen.
Bij
de
voorstellen
tot
verplaatsing
van
de
kantoren
der
Huiszittende
Armen
had
men
reeds
ingezien,
dat
na
de
beschikking
over
die
ruimten,
inde
toekomst,
verder
geen
uitbreiding
in
het
bestaande
gebouw
meer
mogelijk
zou
zijn;
vandaar
dat
men
intusschen
ook
op
grootschere
plannen
bedacht
was,
zoowel
in
verband
met
de
nog
verwacht
wordende
toeneming,
als
om
de
wijze
van
huisvesting
en
verzorging
op
hooger
peil
te
brengen.
Er
werden
in
1911
plannen
ont*
worpen
en
in
teekening
gebracht,
zoowel
in
gestichts*
als
paviljoenvorm,
voor
een
inrichting
voor
400
vrouwen,
waarin
alle
vrouwen
van
het
Armenhuis,
ongeveer
260,
konden
worden
ondergebracht,
terwijl
de
ruimte,
hoewel
men
grooteren
toeloop
van
vrouwen
voor
dit
betere
tehuis
verwachtte,
de
eerste
15
jaren
voldoende
zou
zijn.
Als
plaats
had
men
zich
o.a.
gedacht,
Oud*
Roosenburgh
in
Watergraafsmeer.
Ook
van
deze
plannen
werd
later
niets
meer
vernomen.
Toch
had
er
in
1912
nog
een
bespreking
plaats
met
bestuurders
der
vers
schillende
instellingen
van
Ziekenhuis*
en
Armwezen,
op
voorstel
van
den
Wethouder
Jitta,
om
de
wenschelijkheid
onder
het
oog
te
zien
tot
het
stichten
vaneen
Invalidenhuis,
waarbij
weder
de
chronische
zieken
van
het
Armenhuis
betrokken
waren.
110