Tekstweergave van GA-1923_JB020_00152
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
door
den
heer
van
Hall,
wiens
plaats
als
Secretaris
werd
ingenomen
door
den
heer
L.
J.
van
Wijk.
Na
het
bedanken
van
den
heer
Dr.
Ter
Meiden,
werd
in
1909
tot
Voorzitter
gekozen
de
heer
van
Hall,
terwijl
toen
Mr.
Lod.
S.
Boas
en
de
heer
J.
H.
M.
Schmedding,
die
een
jaar
te
voren
in
het
Armbestuur
was
gekomen,
resp.
tot
en
Secretaris
werden
benoemd.
Zij
verder
nog
omtrent
de
bestuurstaak
der
Commissie
medegedeeld,
dat
een
nieuw
ontworpen
Huishoudelijk
reglement
in
1906
1
de
oude
indeeling
in
subcommissiën
wijzigde
en
deze
op
drie
bracht
n.l.
l
e
voor
de
Financiën,
bestaande
uit
3
leden;
2
e
voor
het
Armenhuis
(de
Werkinrichting
en
het
toezicht
op
onderhoud
van
gebouwen
en
meubelen)
bestaande
uit
hoogstens
6
leden
en
3
e
voor
het
Weduwenhof,
bestaande
uit
2
leden.
De
SubsCommissie
voor
het
Armenhuis,
voor
ons
van
belang,
heeft
kort
samengevat
tot
taak,
de
zorg
voor
alles
wat
den
huishoudelijken
dienst
in
het
Armenhuis
en
de
Werkinrichting
betreft
en
het
toezicht
op
de
gebouwen
en
meubelen
2
van
de
instellingen
onder
het
bestuur
der
Commissie
staande.
Zij
bereidt
alle
hiertoe
behoorende
zaken
voor,
alvorens
deze
aan
de
beslissing
der
Commissie
worden
onderworpen.
Zij
benoemt
uit
haar
midden
een
Voorzitter
en
vergadert
zoo
dikwijls
zij
dit
noodig
oordeelt.
De
Directeur
is
haar
Secretaris.
Voor
de
eerste
maal
werden
tot
leden
dezer
SubsCommissie
benoemd:
Mevr.
Beukerssvan
Ogtrop
(Voorzitster),
Mevr.
de
BussysKruijsse
en
de
heeren
Mr.
Vonk
de
Both
en
L.
J.
van
Wijk;
in
1907
nog
uitgebreid
met
Mej.
S.
Lefébure
(die
in
1906
inde
plaats
van
Mevr.
Gunning
in
het
Armbestuur
benoemd
was),
terwijl
de
heer
Vonk
de
Both
toen
werd
vervangen
door
den
heer
H.
C.
Krom.
Naar
wij
gelooven
is
met
de
instelling
dezer
subcommissie
bedoeld
meer
eenheid
te
verkrijgen
inde
behandeling
van
de
zaken
van
het
Armbestuur
welke
tot
zoover
over
meerdere
subcommissiën
liepen,
die
elk
hare
eigene
onderdeden
behartigden.
Blijkbaar
vond
men
op
de
vroegere
wijze,
bij
de
steeds
uitbreidende
werkkring
der
Commissie
ten
behoeve
der
Huiszittende
Armen,
de
zaken
van
het
Armenhuis
niet
voldoende
tot
haar
recht
komen.
Of
de
gevonden
oplossing,
in
alle
opzichten,
tot
bevrediging
op
dit
punt
heeft
geleid,
mag
uit
de
ervaring
na
17*jarig
bestaan
betwijfeld
worden.
1
Gemeenteblad
1906
afd.
111
No.
68.
2
Voor
gebouwen
en
meubelen
schijnt
later
weder
een
afzonderlijke
subcommissie
te
zijn
aangewezen.
94