Tekstweergave van GA-1923_JB020_00064
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
zee
aangevoerde
ladingen
daarheen
overbrachten,
is
een
poging
in
1253
door
graaf
Willem
II
aangewend
om
de
sluis
te
Spaarndam,
den
toegang
tot
Holland,
zeer
aanzienlijk
en
wel
tot
vier
en
twintig
voeten
te
verbreeden.
Door
zoodanige
verbreeding
zou
het
mogelijk
zijn
geweest,
althans
aan
kleinere
zeeschepen,
zooals
waddenvaarders,
1
om
de
Amsterdamsche
haven
te
vermijden
en
hun
lading
ongebroken
in
Holland
direct
over
te
brengen.
Een
verbreeding
van
de
sluis
om
andere
reden
zou
geen
zin
hebben
gehad;
immers
voor
de
uitwatering
dienden,
zooals
bekend
is,
kleine
naast
elkander
gelegen
houten
sluizen
2
,
die
uit
den
Sparendam
herhaaldelijk
zijn
weggespoeld
en
wier
aantal
men
naar
behoefte
willekeurig
kon
vermeerderen.
De
poging
van
Willem
II
is
afgestuit
op
het
verzet
der
heemraden.
Dat
zij
echter
de
schut=
of
kolksluis
betrof
en
niet
de
uitwateringsluizen
blijkt
uit
de
overweging
dat
deze
maatregel
beoogde
„majores
naves”
te
kunnen
toelaten,
als
ook
uit
de
vermelding
der
schutgelden.
Naar
het
Zuiden
over
eigen
Stichtsch
gebied
ontbraken
voor
Amsterdam
alle
verbindingswegen,
langs
welke
de
handel
zich
had
kunnen
ontwikkelen.
Als
onderdeel
van
Amstelland
en
het
Sticht
was
het
vanaf
den
aanvang
gesloten
buiten
het
Hollandsche
watergebied
van
Rijnland.
Verschillende
dammen
inde
landscheiding
beletten
niet
slechts
het
Amstelsche
water
af
te
vloeien
op
Hollandsch
gebied
of
omgekeerd,
maar
zij
waren
ook
een
beletsel
voor
het
verkeer.
De
toegang
tot
de
Haarlemmermeer
was
reeds
vóór
1410
afgesloten,
immers
1
Wagenaar
11.
526,
geeft
nog
als
wijdte
van
Waddenvaarder
achttien
voet
binnen
de
huid.
2
Zie
Dee
„Een
Crisis
in
Rijnland”.
Op
deze
wijze
bijeengelegen
zijn
dan
ook
de
zeven
sluizen
van
den
Wendeldijk
van
1226,
waarvan
de
bisschop
er
drie
of
vier
moest
onder»
houden,
op
te
vatten.
Nog
in
1364
werden
te
Spaarndam,
blijkens
van
Leeuwen
Priv.
van
Rijnland.
16,
door
het
Sticht
minstens
drie
sluizen
onderhouden
(immers
voortaan
„maar
twee”)
voor
den
afvoer
van
het
Woerdensche
water,
thans
nog
inde
Woerdensche
sluis
voortbestaande.
In
mijn
Ontstaan
van
Amsterdam
zocht
ik
die
zeven
sluizen
ten
onrechte
verspreid
over
den
geheelen
zeedijk.
Reeds
de
heer
R.
D.
Baart
de
la
Faille
heeft
destijds
bij
mijne
lezing
in
het
K.
A.
G.
de
opmerking
gemaakt
dat
„in
loco
Wendeldike"
opgevat
moest
worden
op
de
plaats
Wendeldijk
en
wel
bijeengelegen.
Inderdaad
klopt
dit
geheel
met
Dee’s
beschrijving
van
den
toestand
van
den
Sparendam
in
1514.
Behalve
de
schutsluis
waren
er
toen
een
aantal
kleinere
houten
uitwateringsluizen,
die
naast
elkaar
lagen.
Evenals
bij
Zeeburg,
waarbij
wij
thans
aan
een
enkel
punt
van
den
zeedijk
of
zeeburch
denken,
heeft
men
in
1226
ten
opzichte
van
Wendeldike
slechts
aan
een
enkel
puntte
Spaarndam
gedacht.
10