Tekstweergave van GA-1922_MB009_00058
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
huizen,
vergaderd
waren.
In
het
huis
zelve
bevonden
zich
vijftig
matadors,
en
toen
nu
een
deurwaarder,
gevolgd
dooreen
politiedienaar
zich
vertoonde,
werd
hem
de
intrede
in
het
huis
geweigerd,
op
grond
dat
men
niet
voornemens
was
voor
anderen
te
betalen.
De
deurwaarder
trok
af;
de
politiedienaar,
die
zich
wat
knorrig
maakte,
ontving
een
redelijk
pak
slaag
en
werd
aan
de
hand
gekwetst.
Zijn
hoi
loge
brak
men
in
stukken,
want
onder
de
grondeigenaren
hadden
zich
ook
menschen
gevoegd,
die
gaarne
zelve
eigenaars
wilden
worden.
Van
dit
alles
werd
terstond
aan
den
burgemeester
rapport
gemaakt,
die
zich
in
allerijl
naai
-
de
plaats
begaf,
vergezeld
van
den
politie-directeur,
diens
secretaris
en
17
politie
-
agenten,
die
echter
aan
de
menigte
niet
veel
eerbied
inboezemden,
want
men
weigerde
inden
aanvang
den
burgemeester
het
huis
binnen
te
laten.
Eindelijk
liet
men
Z.Ed.
Achtb.
benevens
den
directeur
van
politie
en
den
heer
Gieselink
binnen.
De
heer
Van
de
Poll
wilde
nu
de
grondeigenaren,
en
voornamelijk
mej.
Rest,
hunne
onbezonneheid
onder
het
oog
brengen,
doch
kreeg
tot
antwoord:
„Wij
wisten
de
Belgen
wel
uit
het
land
te
drijven,
ook
de
wet
op
het
personeel
zullen
wij
er
uit
drijven
;
wij
zijn
zeer
talrijk,
allen
goed
gewapend
;
de
schutterij
is
onvergenoegd
en
op
onze
zijde.
Gij
moet
ons
hier
geen
sprookjes
komen
ver
-
tellen
,
nu
praat
ge
van
uwen
post
neer
te
leggen,
nu
al
uwe
vrienden
en
magen
verzorgd
zijn,
wij
willen
het
welgelooven”.
De
burgemeester
vroeg
nu
aan
eenige
van
die
heeren
hunne
namen,
beloofde
dat
hij
dadelijk
aan
den
Koning
te
hunnen
voordeele
zoude
schrijven;
beloofde
tevens
dat
er
verder
geen
executie
zoude
geschieden
enz.
Nu
liet
men
den
burgemeester
onder
het
luid
gejuich
van.
wij
zullen
niet
voor
anderen
betalen,
vertrekken.
De
verzamelde
grond
-
eigenaren
formeerden
zich
en
hare,
bewezen
den
heer
Van
de
Poll
een
ironiek
respect,
en
jouwden
de
politie
uit.
Op
de
daken
der
nabij
gelegen
huizen
zaten
de
grondeigenaren
en
hunne
creaturen,
ten
einde
de
gewapende
magt
ingeval
dezelve
was
opgedaagd,
met
steenen
en
dakpannen
te
begroeten.
Alle
de
ledert
uitmakende
de
hoofdcommissie
der
grondeigenaren,
bevonden
zich
mede
in
het
huis,
zonder
dat
de
burgemeester
hen
kon
zien”.
(Colenbrander,
Gedenkstukken
X,
5
n
.
275).
Het
beleid
en
de
cordaatheid
van
den
burgemeester
kan
men
stellig
niet
roemen.
Hij
was
trouwens
in
deze
zaak
wel
wat
gebonden
aan
zijn
eigen
woorden,
hij
had
zich
meer
dan
eens
ongunstig
over
de
nieuwe
belasting
uitgelaten
en
zelfs
oproer
voorspeld,
zoo
men
de
zaak
wilde
doorzetten.
Zijn
capitulatie
voor
de
bedreigingen
van
de
huiseigenaren
was
dan
ook
te
snel
om
niet
vrij
-
willig
te
zijn.
Maar
natuurlijk
was
daarmede
de
zaak
niet
ten
einde.
In
April
herhaalden
zich
het
verzet
en
de
wanordelijkheden.
Den
1
Mei
1835
schrijft
de
rechter
mr.
J.
M.
van
Maanen
aan
zijn
oom,
den
Minister
van
Justitie:
„Hetgeen
op
25
April
is
voorgevallen
(ik
bedoel
het
zich
openbaar
en
met
geweld
ver
-
zetten
tegen
het
uitspreken
vaneen
vonnis
op
grond
van
het
niet
betalen
der
belasting)
was
m.i.
te
voorzien,
nadat
eenigen
tijd
geleden,
toen
men
zich
tegen
eene
executie
uit
dien
hoofde
verzette,
burgemeester
en
directeur
der
politie
zich
naar
de
plaats
begaven
en
die
executie
op
hun
last
werd
geschorst.
Ik
ge
oof
onder
reverentie,
dat
wanneer
de
burgemeester
zich
met
deze
zaak
maar
in
iet
geheel
niet
bemoeit,
en
de
politie
zich
wat
meer
toelegt
op
het
bekomen
van
renseignementen
omtrent
hetgeen
inde
vergaderingen
dezer
onwillige
handwerk
-
bazen
wordt
verhandeld
en
besloten,
welke
vergaderingen
op
onderscheidene
plaatsen
te
dezer
stede
worden
gehouden,
o.a.
ineen
wijnhuis
op
de
Appelen
-
markt
en
op
het
Koningsplein
■—
men
deze
zaak
wel
behoorlijk
in
orde
zal
krijgen.
De
personen,
die
weigeren
de
belasting
te
betalen,
zijn
meest
werkbazen,
welke
huisjes
in
eigendom
bezitten
die
zij
in
gedeelten
verhuren.
De
aanhang,
50