Tekstweergave van GA-1922_MB009_00057

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM HET OPROER TE AMSTERDAM IN 1835 Verzet tegen de gevestigde overheid en tegen de bestaande orde van zaken is te Amsterdam niet ongewoon. Het spreekt van zelf, dat ineen overgangstijd als de onze, die op haast ieder gebied nieuwe waarden zoekt, de onrust van het maatschappelijk leven grooter is dan in gewone, normale perioden. Het zoeken naar nieuwe levensvormen brengt van zelf de oude bestaande verhoudingen in discrediet en zelfs in minachting. Bij de lagere klassen wordt die geestelijke houding zeer gemakkelijk tot de heftige daad van verzet tegen de gestelde machten. Maar ook afgescheiden van bepaalde subversieve stroomingen herbergt een groote stad altijd een groot aantal onmaatschappelijke elementen, die per - manent leven in hoogst onsociale verhoudingen en die dus voor een geregeldé samenleving zeer gevaarlijk kunnen worden. Dat dat zoo is, wordt bewezen door het eenvoudige feit, dat niet alleen oproeren voorkomen in perioden van overgang, maar ook in tijden van zoo goed als ongestoorde rust. Oproer is er zeer dikwijls geweest in Amsterdam; inde middeleeuwen even goed als inde zestiende eeuw en vrij dikwijls ook inde zeventiende en achttiende eeuw. En ook inde negentiende eeuw heeft het oproer dikwijls geheerscht op de straten van Amsterdam. Onze dagen hebben de herinnering aan het palingoproer, het aardappeloproer en zoo - vele andere, in deze onrustige tijden waarlijk wel symptomen van onrust en misschien ook van ontevredenheid. Maar ook de rustige regeering van koning Willem I heeft het oproer te Am - sterdam gekend. In 1835 zijn hier ongeregeldheden voorgevallen, die geen diepen socialen ondergrond hadden, maar die toch wel zoo gewichtig waren, dat zij het ambtelijk leven hebben gekost aan den eersten magistraat der hoofdstad, aan burgemeester Van de Poll. Dat oproer vond zijn oorsprong ineen nieuwe regeling van de belasting der kleine huizen naar de huurwaarde. De wet van 29 Maart 1833 schreef namelijk voor, dat de belasting voor perceelen vaneen huurwaarde beneden de tachtig gulden door de eigenaars dier perceelen zou worden betaald, „behoudens verhaal op de huurders of bruikers, zoo dit laatste niet anders bedongen is”. Van dat recht van verhaal konden de eigenaars der woningen in den Jordaan en elders zoo goed als geen gebruik maken. Dat sprak van zelf. Maar minder sprak het van zelf, dat deze huiseigenaars zich tegen den eisch verzetten van betaling van belasting, die zij vroeger noojt hadden gekend. En zij weigerden des te eerder te betalen, toen het gerucht zich verspreidde, dat men toch niet tot gerechtelijke executie van het bezit der weigerachtige!! zou durven overgaan. Toen dat evenwel toch geschiedde en tot executorialen verkoop werd besloten, kwam het inden loop van 1835 tot een uitbasting der volkswoede. Wij geven nu het woord aan een blijkbaren ooggetuige, die aan den Minister van Justitie, den bekenden Van Maanen, in Maart 1835 o.a. het volgende schreef: „Mejuffrouw de weduwe Rest, wonende bij den hoek van de tweede Bloemstraat, en van beroep doende een garen- en bandwinkel, is eigenaresse van onderschei - dene kleine panden, van welke de verschillende huurwaarde geen f 56 beloopt. Veroordeeld om de personeele belasting voor hare huurders te betalen, was zij daarin in gebreke gebleven, en haar boedel werd bij hare afwezigheid in tegen - woordigheid van hare onmondige kinderen opgeschreven. De dag van den verkoop was op Woensdag 6 Maart bepaald. Daar mej. Rest lid is van de genootschappen (op welker gevaarlijkheid ik de eer had U nu een jaar geleden opmerkzaam te maken bedoeld worden de genootschappen van belastingweigeraars) zoo gaf zij aan de algemeene commissie van grondeigenaren hiervan kennis. Dit had ten gevolge, dat op den dag der executie bijna duizend grondeigenaren inden omtrek van hare woning, en zooals van zelf spreekt, inde in die buurt gelegen wijn- 49