Tekstweergave van GA-1922_MB009_00035

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM van Amsterdam, maar in het algemeen van de economische ontwikkeling van het maatschappelijk leven, den bewerker dankbaar te zijn, die met zooveel ijver zich aan het omvangrijk onderzoek der bronnen heeft gewijd en met zoo groote nauw - keurigheid de resultaten van zijne studie heeft blootgelegd. Het ligt niet in mijne bedoeling hier iets meer te geven dan eene beknopte aan - kondiging waardoor de lezers van ons Maandblad worden opgewekt met het werk zelf kennis te maken. Inde Inleiding behandelt de schrijver de voorgeschiedenis der stoomvaart inde amsterdamsche haven. Het was in 1815, dat bij de Kamer van Koophandel een voorstel inkwam om stoomschepen voor binnenlandsch ver - keer te bezigen : er werd echter niet op ingegaan. In 1816 konden de verbaasde Amsterdammers voor her eerst een stoomboot op het IJ zien manoeuvreeren, bij gelegenheid van het bezoek, dat de koninklijke familie, naar aanleiding van het huwelijk van den toenmaligen Kroonprins met grqotvorstm Anna Paulowna, aan de hoofdstad bracht. Het duurde echter tot 1823, eer meer aandacht aan de stoom - vaart werd geschonken; doch ook en de toen ingekomen aanvragen om concessie werden niet geestdriftig door het stadsbestuur ontvangen. In 1825 werd de Amsterdamsche Stoombootmaatschappij opgericht, voornamelijk onder de leiding van den jongen energieken Paul van Vlissingen, die later ook de stichter werd van de Koninklijke Fabriek. Uitvoerig heeft dr. De Boer in het eerste hoofdstuk de geschiedenis van deze Maatschappij geschetst ; zeer interessante bijzon - derheden worden over den loop harer ontwikkeling medegedeeld, waarop wij hier echter niet dieper kunnen ingaan. Na 1860 ging zij langzaam te gronde, totdat 111 1877 eene rotterdamsche firma haar materieel overnam. Inde diensten, die de firma Van Es en Van Ommeren uit Amsterdam op verschillende buitenlandsche havens onderhoudt, leeft de oude Amsterdamsche Stoombootmaatschappij feitelijk nog voort. Een volgend hoofdstuk is gewijd aan de eerste jaren der in 1856 opgerichte Ko - ninklijke Nederlandsche Stoombootmaatschappij, tot wier stichting de voornaamste stoot werd gegeven dooreen jongen Duitscher, den toen vijf en twmtig-jangen Christian Wilhelm Justus Ramann. Belangwekkend is het verhaal van den con - currentie-strijd der Maatschappij; uitvoerig wordt beschreven de mislukking van het plan eener stoomvaart op Amerika. „De voorbereiding van de vaart op Indië” is de titel van het derde hoofdstuk. Reeds van 1824 af waren pogingen in het werk gesteld om eene stoom vei binding met Indië te verkrijgen ; doch eerst de doorgraving van de landengte van Suez maakte het vraagstuk urgent. In 1869 constitueerde zich dan ook een Commissie tot bevorde - ring van de Stoomvaart op onze Oost-Indische bezittingen, waarin zitting namen G. J. Boelen, chef der cargadoorsfirma De Vries en Co., Julius Bunge, lid der firma Bunge en Co , en Jan Boissevain. Prins Hendrik trad als beschermheer dezer Com - missie op, en ook koning Willem 111 toonde levendige belangstelling. Den i3en Mei 1870 kon de acte van oprichting van de Stoomvaartmaatschappij Nederland worden geteekend ; 981 deelnemers hadden het vereischte kapitaal van drie en een halt millioen gulden bijeengebracht. Met het dagelijksch beheer werden Boelen, Boissevain en de ingenieur Viehoff belast. Van dit drietal is alleen Jan Boissevain voortdurend in functie gebleven ; een nobel man, met groote werkkracht, die aan de Maatschappij onwaardeerbare diensten heeft bewezen. In het vierde hoofdstuk wordt nu de geschiedenis der nieuwe Maatschappij be - schreven tot 1879, het jaar waarin haar eere-voorzitter Prins Hendrik overleed. Reeds in het begin had de Maatschappij een groot en tegenslag, doordat haar eerste stoomschip, de Willem 111, op zijn eerste reis, die het uit Den Helder op 18 Mei 1871 had aangevangen, inden avond van den volgenden dag in brand geraakte. Ook andere stoomschepen hadden inde eerste jaren herhaaldelijk averij en kritiek 27