Tekstweergave van GA-1922_MB009_00030

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM ponden, en volgens 1664 meet de suyker van 100 pond 15 ponden en van de walvisbaerden 100 pond 3 ponden”. Ineen memorie over de spaansche wol, die via Luik inde Repu - bliek wordt ingevoerd, uit dien zelfden tijd heet het: „Datter nu veel wolle uit Spagnie door Vranckryck in Brabant koomen, is seeckerlijck. Datter oock bekende cooplieden in Amsterdam zijn, die deselve dcen koomen, consteert. Dat men oock tot Amsterdam monsters van wolle kan sien ende vinden om de partijen, die in Brabant zijn leggende, te koopen”. Ineen autobiographie van Jacob le Poole, lakenfabrikant te Leiden, die loopt van 1770 tot 1789 lezen wij 0.a.: „Wij han - delden op de Oost, de West-Indiën, door Duitsland, Italiën, Zwitzerland en meer andere plaatzen ; rigten een magazijn op te Amsterdam bij neef Jan Westendorp en Zoon van greinen, casjanten, satinetten, satijnen en halfzijde effen rouwstoffen, dewelke ver - kogt werden alsof zij aldaar present waaren ... Deeze onderneming behaagde de winkeliers en ging ook goed en voordeelig, zoodanig, dat wij eindelijk tot ons oogmerk kwaamen en de allergrootste fabrikeurs werden onder de greinfabriek”. In 1785 wordt het noodig geoordeeld, dat de klanderijen in Leiden ge - handhaafd blijven, „dewijle men dan zijne greinen na Amsterdam cf ergens elders om te laaten calanderen zoude moeten zenden”. In dezelfde memorie wordt voorgesteld een belasting op de ingevoerde garens te Leiden in te voeren ~als bijv. te Amsterdam, daar van ieder baal zijde die verkogt en de ge - levert wordt, aan kooplieden in deze stad één gulden per baal ten behoeven van zeker zijdewinstershuys inde cerstgemelde stad moet betaelt worden, eenc belasting, so gering voor ieder, die daar intrest bij heeft, dat dezelve geen nadeel aan den werkman kan toebrengen”. In 1711 verklaren de leidsche drapeniers naar aanleiding vaneen voorstel van Amster - dam om een gelijken loonstandaard vooralle steden aan te nemen, dat dit „gemakkelijk bij H. Ed. geproponeert kan werden, alsoo bij het verandren derselve zij sustineeren souden, dat gereguleerd behoorden te werden de loonen te brengen op die voet, sooals bij haar gegeven -werd, waardoor sij in haar stad in ruste en vreede souden blijven ende wij ende andre steeden groote ruisie daaruyt souden hebben, die bij deese neeringloose tijden mitschien vaneen quad gevolg souden weesen, want de lonen souden dan inde andere steden vermindert werden”. In 1718 was er onder de arbeiders te Leiden allerlei commotie; er werd in sommige bedrijven gestaakt. Van de stakers gingen er zes naar Amsterdam. Burgemeesteren zonden toen de twee eerste hoofdluiden van het lakenberei - dersgild naar Amsterdam om daar te bewerken, dat deze arbeiders daar geen werk zouden kunnen vinden. De amsterdamsche regcering cn do gildemeesters daar zeiden alle mede - werking toe; er werd zelfs een plakaat tegen de stakers uitgevaardigd. In 1728 stelde Leiden voor opnieuw de lakenfabricage ten platten lande van Holland te verbieden; de opmer - kingen van Amsterdam daarover zijn bij Posthumus n°. 244 opgenomen. Uit vragen, in 1731 door den herbarius van den Shcgun van Japan gedaan en de antwoorden daarop, blijkt, dat Amsterdam en Leiden toen nog de voornaamste hollandsche steden waren, waar de weefindustrie van beteekenis was. Ineen uitvoerigen brief van 4 Januari 1741 deelen de drocgscheerdersgasten van Amsterdam aan die van I.eiden mede, welke houding zij tegen - over het aanslaan van de buitenlands bereide lakens hebben aangenomen, en verzoeken hen één lijn met hen te trekken. Uiteen advies van de gouverneurs der lakenhal te Leiden betreffende het friseeren van vreemde satijnen van 1756 (n«. 321), blijkt, dat „er reetz friseermolens in Amsterdam en Rotterdam van overlang zijn geweest”. Uiteen opgave uit de tweede helft der achttiende eeuw (n«. 359) blijkt, dat voor Amsterdam en andere steden (behalve Leiden) destijds in Tilburg, Hilver - sum, Oosterwijk en Breda ruim 300 weef - getouwen in werking waren. Leerzaam is een vergelijkende staat van de loonen der laken - bereiders te Leiden en te Amsterdam inde achttiende eeuw (n°. 361) : het blijkt, dat destijds in I.eiden de loonen hcoger waren, waardoor ook het verval van die industrie kan worden verklaard. In 1779 doen de leid - sche iudustrieeleu pogingen om te bewerken, dat Leiden ten opzichte van den invoer in Frankrijk zal worden gelijkgesteld met Am sterdam en Haarlem. H. B Vereeniging tot werkverschaffing aan hulpbehoevende blinden. Het Bestuur dezer Vereeniging, welke gevestigd is aan de Plantage Middellaan 64, stuurt ons het jaar - verslag over 1920. Uit de rekening over 1920-1921 blijkt dat het nadeelig saldo van ruim /13000, waarmede de vorige rekening sloot, thans tot ruim / gooo gedaald is. ~Dit stemt wel tot dankbaarheid, maar toch ook tot ernstige zorg, daar onze Vereeniging geen kapitaal bezit en van inkomende giften leven moet. Mogen wij daarop bij het lezen van het verslag nog eens ernstig de aandacht vestigen, inde hoop dat velen er toe gebracht mogen worden ons den last een weinig te helpen dragen ?” J. W. E Amsterdamsche handelshuizen in 1854. In het zevende Economisch-historisch jaar - boek publiceert prof. N. W. Posthumus een nota over den toestand van de amsterdamsche handelshuizen in 1854. Het was toen een zeer moeilijke tijd voor den arasterdamschen handel. Men leefde inden overgangstijd 22