Tekstweergave van GA-1922_MB009_00011
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
een
enkel
kerkhof.
Het
lijkt
nauwkeuriger
om
de
geheele
stad
te
beschouwen,'
maar
als
men
weet,
hoe
onvolledig
de
gegevens
voor
de
geheele
stad
zijn,
is
het
duidelijk,
dat
het
nagaan
vaneen
enkel
groot
kerkhof
minstens
een
even
goed,
al
is
het
dan
ook
een
meer
verkleind
beeld
geeft
Vandenloop
der
sterfte
inde
verschillende
epidemie-jaren.
Dr.
Dijkstra
beperkte
zich
daarom
tot
een
der
drie
groote
begraafplaatsen
uit
het
begin
der
zeventiende
eeuw,
het
Karthuizer
-
kerkhof.
Toén
de
sterfte
in
het
pest-jaar
1601
te
groot
werd
voor
de
toen
aanwezige
kerkhoven,
werd
besloten
om
het
terrein
bij
het
voormalig
Karthuizer
-
klooster
als
begraafplaats
te
gaan
gebruiken.
In
1617
werd
dit
kerkhof
de
begraafplaats
voor
den
Jordaan,
zoodat
de
doodboeken
de
sterfte
in
die
stads
-
wijk
geheel
weergeven.
Amsterdam
heeft
pest-epidemiën
doorleefd
in
1601/1602,
1617,
1624,
1635/1636,
1655/1656
en
1663/1664.
Commelin
schrijft
daarover;
~In
’t
midden
van
den
zomer,
des
jaars
1663,
ontstak
de
vurigen
Pest
binnen
Amsterdam
zodanig,
dat
ér
noch
in
dat
jaar
in
alles
gestorven
zijn
9752
menschen,
maarde
volgende
winter
was
zeer
slap,
met
weinig
of
geen
vorst,
waardoor
dese
siekte
bleef
aan
-
hangen
en
vermeerde
zoo
dapper,
dat
in
dit
jaar
1664
t’Amsterdam
24148
lijken
begraven
zijn:
Hierdoor
vluchten
veel
voorname
luyden
uit
de
stad
en
bysonder
de
Joden,
die
inde
Beverwijk
met
menichte
hun
toevlucht
namen;
men
kondt
des
middags
op
de
Beurs
wel
gewaar
worden,
dat
ér
veel
koopluyden,
na
hare
Hofsteden,
en
elders
geweeken
waren
(die
’t
vuur
kan
ontloopen,
is
vrij
van
branden”.
Dit
cijfer
van
24148
is
misschien
een
1500
teveel;
dr.
Dijkstra
vond
althans
ineen
handschrift
in
het
haarlemsche
gemeente-archief
het
totaal
cijfer
van
23475
dooden.
Dit
cijfer
komt
in
het
juiste
licht
te
staan,
als
men
bedenkt,
dat
de
bevolking
van
Amsterdam
in
dien
tijd
stellig
niet
veel
meer
dan
150
000
inwoners
zal
hebben
bedragen.
En
ook
kan
men
de
sterfte
in
haar
beteekenis
benaderen,
wanneer
men
weet,
dat
de
grootste
sterfte
in
één
week
1041
bedroeg,
terwijl
die
gewoonlijk
beneden
de
200
bleef.
Met
zulke
cijfers
voor
oogen
kan
men
zich
inderdaad
begrijpen,
dat
bij
het
optreden
van
de
pest
de
bevolking
de
schrik
om
het
hart
sloeg
en
dat
geen
ander
verweer
scheen
over
te
blijven
dan
te
berusten
inden
wil
Gods.
Wel
was
het
vrome
ironie,
die
de
pest
de
gave
Gods
noemde.
_
H.
B.
LANGS
DEN
WEG
In
het
Witte
Paard.
Corn.
J.
G.
schrijft
in
het
Handelsblad
van
10
October
:
Op
een
frisschen
Decemberdag
van
’t
jaar
1631
was
het
ineen
der
rijke
koopmanshuizen
op
de
Heerengracht
bij
de
Huidenstraat
al
vroeg
vol
leven
en
beweging.
De
mooiste
kamers
moesten
in
gereedheid
gebracht
wor
-
den
en
knechts
en
meiden,
die
bedrijvig
heen
en
weer
liepen,
vroegen
zich
af
wie
die
neef
Vander
Linde
toch
zijn
mocht,
waar
de
heer
dés
huizes
telkens
den
mond
vol
van
had,
en
uit
welken
hoek
van
de
wereld
hij
zoo
plotse
-
ling
opgedaagd
zou
.zijn.
Zelfs
de
oudsten
der
dienstbaren
hadden
nooit
zijn
naam
hooren
noemen
en
zij
mochten
toch
zeggen
tamelijk
op
de
hoogte
van
de
familie-relaties
van
hun
heer
en
meester
Joost
Brasser
te
zijn.
Toch
was
neef
Vander
Linde
blijkbaar
geen
onbekende.
Den
heelen
dag
liep
het
druk
van
bezoek
om
den
nieuwen
gast
te
verwel
-
komen.
En
van
de
beste
uitte
stad.
De
ont-
vanger
Utenbogaert,
de
rechtsgeleerde
Meester
Pieter
Kloek,
de
nieuwbenoemde
professoren
Vossius
en
Van
Baerle,
de
deurklopper
van
het
Witte
Paard
was
voortdurend
in
beweging.
Den
volgenden
dag
was
het
nog
erger.
Het
zwermde
van
bekende
Remonstranten
inde
kamer
van
neef
Vander
Linde
en
zelfs
de
drossaard
Hooft
kwam
zijn
opwachting
maken.
Dat
heer
Joost
Brasser
nu
en
dan
zijn
handels
-
vrienden,
vele
remonstrantsche
notabelen
ontving
en
zelfs
hunne
godsdienstige
vergade
-
ringen
plaats
van
handeling
verleende
in
1622
was
zulk
een
vergadering
eens
door
de
Vroedschap
verstoord
was
bekend,
maar
onbekend
was
en
bleef
deze
geheimzinnige
„neef”,
om
wien
sommige
bezoekers
zich
zelfs
een
reis
van
verre
getroostten....
Tot
dat
een
van
de
vereerders
zich
in
’t.
vuur
van
zijn
welkomst-woorden
versprong
en
een
naam
noemde....
Grotius;
Holland’s
Licht;
de
mond
van
’t
hollandsch
Recht..
.
.
Verwonderlijk,
hoe
spoedig
van
nu
af
die
3