Tekstweergave van GA-1922_MB009_00010
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
dr.
Dijkstra
evenmin
op.
die
.vraag
verkrijgen
als
vroegere
onderzoekers.
Opmerkingen
over
ratten
in
verband
met
pest
zijn
zeker
zeer
schaarsch
en
de
onderstelling,
dat
er
een
afhankelijkheidsverband
bestond,
heeft
niemand
destijds
uitgesproken.
Zoo
heeft
de
schrijver
deze
vraag
langs
een
omweg
trachten
te
beantwoorden.
Wij
weten
immers,
dat
de
characteristica
der
builenpest
-epidemie
dit
afhankelijkheidsverband
openbaren:
de
geringe
besmettelijkheid
der
zieken,
de
besmettelijkheid
der
woningen
(huisrattenpest),
de
invloed
van
het
jaargetijde
(op
ratten
en
vlooien)
en
het
hardnekkig
wortelen
(het
standhouden
der
rattenpest).
Al
die
characteristica
worden
bij
de
historische
builenpest
in
Nederland
terug
-
gevonden.
Aan
twee
punten
moet
daarbij
bijzondere
aandacht
worden
gewijd:
den
invloed
van
het,
jaargetijde,
die
wel
zeer
duidelijk
sprak,
in
het
bijzonder
ook
uit
het
samenvallen
van
de
hoogtepunten
in
verschillende
plaatselijke
epidemieën
in
één
zelfde
jaar;
en
aan
de
besmettelijkheid
der
huizen.
Al
is
helaas
veel
kostbaar
materiaal
uit
de
archieven
verdwenen,
het
onderzoek
aangaande
het
voortschrijden
der
epidemiën
inde
amsterdamsche
Jordaan
stelt
toch
nog
dui
-
delijk
in
het
licht,
dat
de
builenpest
ineen
bepaalde
wijk
haar
uitgangspunt
nam
ineen
bepaalde
straat
en
soms
zelfs
zeer
langzaam
door
die
wijk
voort
-
schreed
(in
1617)
;
geheel
in
tegenstelling
dus
met
ziekten,
bij
welke
de
zieke
mensch
zelf
een
bron
van
besmetting
is
(influenza
1918).
In
dit
verband
is
er
ook
op
te
wijzen,
dat
geheel
hiermede
in
overeenstemming
is,
dat
de
pest
vooral
onder
de
armere
bevolking,
die
het
slechtst
behuisd
is
en
dus
het
dichtst
met
de
huisrat
samenwoonde,
het
hevigst
heerschte.
Ten
slotte
heeft
dr.
Dijkstra
nog
de
aandacht
gevestigd
op
de
rattenbevolking
die
destijds
de
nederlandsche
woningen
moet
hebben
bevolkt,
wil
de
onderstelling,
dat
de
zeventiende-eeuwsche
builenpest
geval
voor
geval
van
rattenpest
afkomstig
is
geweest,
juist
zijn.
Bij
den
tegenwoordig
geldenden
toestand
is
dat
niet
denk
-
baar.
De
gewone
rat
in
Nederland
is
mus
decumanus,
de
rioolrat,
die
op
grooten
afstand
van
den
mensch
nestelt
en
dus
als
belangrijke
bron
van
besmetting
niet
in
aanmerking
komt.
Uit
alles
blijkt
echter,
dat
de
rattenbevolking
sinds
de
zeventiende
eeuw
radicaal
is
gewijzigd.
Niet
mus
decumanus,
doch
mus
rattus,
de
huisrat,
was
blijkens
de
toenmalige
schrijvers
de
gewone
rat,
die
ieder
uit
eigen
ervaring
goed
kende.
Dat
mus
rattus,
een
echte
huisrat,
die
blijkens
de
ervaring
b.v.
op
Java,
tot
inde
onmiddellijke
nabijheid
(inde
bedden
zelfs(
nestelt
■
—
ruimschoots
gelegenheid
moet
hebben
gevonden
inde
zeventiende
-
eeuwsche
huizen
te
nestelen,
staat
boven
twijfel.
Niet
alleen
leert
dat
een
bezich
-
tiging
van
de
huizen
onzer
voorvaderen,
maar
ook
de
overwegingen
omtrent
de
aanwezigheid
van
voedsel
in
huis,
op
de
erven
en
inde
straten,
en
omtrent
het
rijkelijk
gebruik,
dat
destijds
gemaakt
werd
van
stroo.
Zoo
kan
de
slotsom
van
dr.
Dijkstra
niet
anders
luiden
dan:
1°
dat
de
zeventiende-eeuwsche
pest
in
Nederland
builenpest
is
geweest;
2°
dat
verbreidingswijze
van
die
builenpest
geen
andere
is
geweest
dan
die
der
tegenwoordige
builenpest;
n.l.
dat
zij
in
een
rechtstreeksch
afhankelijkheidsverband
heeft
gestaan
tot
de
pest,
die
onder
de
nederlandsche
huisratten
inde
zeventiende
eeuw
moet
hebben
geheerscht
Uitvoerig
heeft
dr.
Dijkstra
de
pestepidemieën
te
Amsterdam
beschreven.
Daarbij
gaven
de
begrafenisboeken
der
verschillende
kerkhoven
nuttige
gegevens
aan
de
hand.
Het
spreekt
van
zelf,
dat
deze
boeken
niet
speciaal
de
sterfte
aan
pest
opgeven,
maar
deze
sterfte
vormt
een
zoo
groot
deel
van
de
geheele
sterfte,
dat
deze
factor
gerust
kan
worden
verwaarloosd.
Voor
het
nagaan
der
sterfte
in
bepaalde
jaren,
waarin
de
pest
haar
offers,
eischte,
heeft
men
de
keus
óf
om
alle
sterfgevallen
der
geheele
stad
te
verzamelen
óf
zich
te
beperken
tot
2