Tekstweergave van GA-1921_MB008_00084
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
straat,
een
Schallebijterplantscen,
een
Aas
-
beverstraat,
een
Loopkeverplantsoen
enz.
„Tegen
dergelijke
namen
ging
inden
Raad
verzet
op.
Men
meende
dat
er
toch
nog
wel
andere
namen
waren
te
vinden
als
Aaskever
-
straat,
Schcorkeverstraat
enz.
„Het
voorstel
cm
deze
voordracht
terug
te
nemen
werd
aangenomen,
zoodat
we
geen
insectenwijk
in
onze
stad
krijgen.
De
raad
had
hier
inderdaad
wel
geliik.
Men
kan
zeggen
:
het
komt
er
weinig
op
aan
of
men
woont
ineen
straat
die
den
naam
draagt
van
onzen
greot
-
sten
dichter
Vondel
of
naar
den
moeien
vlinder
genaamd
Vliegende
Hert.
Al
was
het
dan
ook
angstvallig
vermeden
den
naam
van
die
insec
-
ten
te
gebruiken
welke
bij
het
publiek
goed
bekend
zijn
en
jeuk
veroorzaken.
„Maar
Aaskever
en
dergelijken
zijn
toch
ook
niet
aangenaam.
„De
wethouder
meende
dat
men
langza
-
merhand
uitgeput
raakte
en
er
nog
zooveel
buurten
zouden
komen,
die
gedoopt
moesten
werden.
Ik
ben
het
wat
betreft
het
aantal
verzamelnamen
niet
eens.
Er
zijn
er
nog
heel
wat
en
dan
nog
veel
beter
dan
die
insecten.
Bovendien
bestaat
er
nog
oude
geschiedenis,
is
er
nog
een
sterrenhemel,
zijn
er
nog
beroemde
buitenlanders,
die
even
goed
hier
te
lande
een
groeten
naam
hebben,
„Voorbeelden
zal
ik
maar
niet
noemen.
Toch
ben
ik
blij
dat
die
insecten
maar
verdwenen
zij
n".
Snij
ramen.
In
het
Handelsblad
van
11
November
vestigt
Corn.
J.
G(impel)
de
aandacht
op
de
snijramen,
welke
nog
in
tal
van
onze
oude
huizen
te
vinden
zijn
achter
de
bovenlichten
onzer
voordeuren.
De
heerGimpel
veronderstelt,
dat
deze
bedekking
der
glas
-
vensters
oudtijds
ten
doel
had
inklimming
te
voorkomen
en
dringt
aan
op
inventarisatie.
J.
W.
E.
Tolhuis,
De
Telegraaf
van
11
October
schrijft:
„Aan
den
overkant
van
’t
IJ
verrijst
al
meer
en
meerde
tweede
helft
van
Amsterdam,
het
segment,
dat
het
vroegere
beeld
der
hoofdstad
als
een
halve
maan
moet
aanvullen
tot
een
voilé.
„In
dat
segment,
vlak
bij
’t
IJ,
ligt
de
tuin
van
het
Tolhuis
de
dichter
B.hleau
noemde
zoo
iets
„Tolus”,
waaraan
een
vroeger
geslacht
zulke
jolige
herinneringen
had.
„De
vraag
is
gesteld
waarom
die
tuin,
die
toch
voor
rekening
van
de
gemeente
Amster
-
dam
werd
aangelegd,
niet
voor
het
publiek
werd
opengesteld.
Eu
’t
antwoordwas
dat
de
schuld
daarvan
lag
aan
het
huurcontract,
’t
welk
den
huurder
of
pachter
van
het
Tol
-
huis
de
volledige
beschikking
gaf
over
den
tuin,
met
inbegrip
van
het
rosarium.
Dat
Tolhuis
heeft
al
heel
wat
lotwisselingen
gehad;
het
werd
aan
meer
dan
een
tentoonstelling
dienstbaar
gemaakt,
en
aangewezen
als
ter
-
minus
voor
ketting-
en
andere
bruggen
over
■t
ij,
die
er
norit
gekr
men
zijn.
„In
1661,
toen
er
een
vaart
tusschen
de
Vogelwijk
en
Biiksloot
werd
gegraven
ten
dienste
van
het
verkeer
met
de
noordhcl
-
landsche
steden,
werd
op
dit
punt
op
een
zwaarbeschoeid
hoofd,
een
tclhuis
gebouwd.
„Dit
huis,
schreef
Dxniel
Willink
1738,
is
~tegenwoordig
een
zeer
welgelegen
herberg,
~van
waar
men
een.weergaloozen
uitzicht
naar
~de
stad,
de
schepen
en
over
het
IJ
heeft".
En
hij
veegde
bij
die
aanteekening
een
mooi
vers,
waarin
zoo
iets
voorkwam
van
groene
zoomen,
zilte
baren,
en,
om
't
rijmwoord
te
vinden,
spelevaren.
Doch
volgens
andere
bronnen
werd
eerst
omstreeks
het
jaar
1770
hier
een
koepel
of
tuinhuis
opgericht,
ten
dienste
van
de
vele
bezoekers
uit
Amsterdam.
Men
had
er
kijk-
en
drinkvermaak;
't
eene
ging
niet
zonder
het
andere.
Toen
zekere
Ten
Tye
hier
kastelein
was,
werd
op
een
glazen
roemer
een
vers
geëtst
vermeldende,
dat
hier
zoowel
het
oog
bekoord
werd
door
het
watergezicht
als
de
smaak
gestreeld
door
den
wijn.
Zoo
vind
m’
in
’t
tuynhuys
van
Ten
Tye
Het
eendoor
’t
schoon
gesigt
in’t
I
Je,
En
’t
ander
door
het
proef-vermaak.
~In
1833
bestond
er
een
paarden-rader
-
boot
van
en
naar
’t
Tolhuis,
die
jarenlang
inde
vaart
bleef,
en
dit
primitieve
verkeers
-
middel
was
reeds
een
vooruitgang,
want
te
voren
stak
men
het
IJ
over
ineen
pont,
die
voortbewogen
werd
door
honden,
welke
aan
weerzijden
als
ineen
karnmolen
liepen.
~Multatuli
vermeldt
over
de
sluis
bij
’t
Tolhuis,
dat
hij
daar
in
zijn
jeugd
eens
een
stevige
boerenvrouw
met
een
kind
op
den
arm
over
de
sluisdeuren
zag
loopen,
welke
slechts
aan
één
kant
eene
balustrade
hadden
om
zich
vast
te
houden.
Hij
bood
zich
toen
aan
om
het
kind
te
dragen,
waarop
het
be
-
scheid
volgde:
~Dankje,
jongeheer,
ik
ben
mans
genoeg
„geweest
om
het
kind
ter
wereld
te
brengen,
„ik
ben
ook
mans
genoeg
om
hot
te
dragen".
Stadsschoon.
Onder
den
titel
Hals
over
kop
schrijft
de
heer
M.
Reyners
inde
St.
Willibroydusklok
van
8
October
j
.1.:
„De
zomer
is
voorbij!
Het
worden
vroege
avonden,
’n
blauw-grijze
nevel
hangt
over
de
polderlanden.
Wil
je
eens
’n
prettige
wande
-
ling
maken,
dan
moet
je
de
middag-uren
uitkiezen,
want
des
avonds
is
het
reeds
koud.
Als
je
’n
mooie
wandeling
wilt
maken,
dan
moet
je
het
spoor
nemen
naar
Bussum
en
dan
ga
je
daar
met
je
fiets
of
te
voet
door
het
Bosch
van
Bredius
of
het
Spaanderswoud.
Als
je
’n
vroolijke
wandeling
wilt
maken,
dan
neem
je
er
een
dag'
voor
en
dan
ga
je
de
nieuwe
buurten
of
bouwwerken
in
onze
stad
’ns
bekijken.
En
dan
hoef
je
nog
niet
76