Tekstweergave van GA-1921_MB008_00079

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM De oudste molen te Amsterdam wordt genoemd in het begin der veertiende eeuw; hij stond ongeveer ter hoogte van de tegen - woordige Kolksteeg aan de Nieuwendijk. Aan een tweeden molen, die reeds in 1341 bestond, bij den Zeedijk, bewaart de Molensteeg de herinnering. Omstreeks denzelfden tijd stond er ook een inde Kalverstraat, eerst ten noorden en later ten zuiden van het Spui. De oudste bekende gildebrief van de korenmolenaars dateert uit 1579. In 1607 werd nog uitdrukkelijk vcorgeschreven dat iedere molenaar slechts een bepaalde soort meel mocht verwerken: tarwe, rogge of mout; welke keur in 1652 moest vernieuwd worden. Meer dan één paar molensteenen mocht geen molen hebben; toen in 1657 een molenaar het onderstond een tweede paar te plaatsen werd hem uitdrukke - lijk gelast het „wederom af te brengen”. Het was den molenaars verboden kippen en andere „gedieren”, als duiven, ganzen, varkens te houden, blijkbaar om diefstal van het graan te voorkomen. In 1750 bedroeg het aantal korenmolens nog 48. tot inde helft der negentiende eeuw waren er ruim dertig. Omstreeks 1850 werden eenige molens van stoomvermogen voorzien, doch inde tweede helft der vorige eeuw gingen zij alle te niet, om plaatste maken voor de stoommeelfabrieken. De gildebrief der bakkers dagteekent uit 153°- Reeds toen waren er ook brcodslijters, die zelf niet bakten, ook deze moesten tot het gilde behooren. Het gildehuis heeft gestaan achter het Oudekerkplein achter de Oudekerk, In 1693 werd de oprichting vaneen afzonder - lijk koek- beschuit- en pastei-bakkersgilde toegestaan, dat op de voormalige St. Anthonius poort een gildekamer kreeg. Beschuit en koek werd in groote hoeveel - heid van elders ingevoerd. Men had twee beschuit-markten, een op den Fluweelen Burgwal tusschen de Oude Doelen - straat en de Hoofdsteeg, en een op de Keizers - gracht tusschen de Leliegracht en de Wester - raarkt. Bakkers uit Wormer en Jisp brachten daar hunne waar ter markt. Doch omstreeks de helft der achttiende eeuw ging de verkoop van noord-hollandsche beschuit te niet, omdat naar Wagenaar met voldoening vermeldt, de Amsterdammers zelf zich op het bakken van „Smakelijke Biscuit” hadden toegelegd. Bekend is hoe van ouds gewicht en prijs van het brood van stadswege werd vastgesteld. Eerst in Juli 1854 is de broodzetting op - geheven. Vermelding verdient nog dat bakkers geen aandeel mochten hebben in korenmolens. In 1688 telde het broodbakkersgild ongeveer 400 leden, in 1811 verklaarden de overheden van het bakkersgilde dat er 540 bakkers waren en ongeveer 640 brcodslijters, in 1860 werden vermeld 509 bakkers en 763 slijters. Den zevenden Juli 1857 opende de Maat - schappij voor Meel- en Broodfabrieken hare fabriek aan de Vijzelgracht. In 1879 is de fabriek afgebrand doch in het volgende jaar op dezelfde plaats heropend. In April 1861 trad in werking de brood - fabriek van de firma A. L. Nering Bögel, de vroegere steenkorenmolen de Ceres, op de Nieuwe Prinsegracht bij de Weesperstraat. Zij kon reeds bij hare oprichting 5000 K.G. tarwe en 1000 K.G. rogge dagelijks verwerken. In 1890 werd een nieuwe fabriek in gebruik - genomen; in dat jaar werden verwerkt 6 200 000 K.G. fijn en 1 020 000 K.G. grof tarwemeel, benevens 410 000 K.G. roggemeel. Drie Juli 1864 werd de amsterdamsche Meel- en Broodfabriek aan de Zoutkeetsgracht opgericht, die echter in 1871 moest liquideeren en toen werd aangekocht door B. van Marwijk Kooy en als de stoomfabriek Holland werd voortgezet. Inden nacht van 6 op 7 Juli 1894 brandde zij geheel af; de broodfabrikage kon doorgaan, doch de meelfabriek was eerst in het voorjaar van 1896 hersteld. In 1915 is de inrichting hernieuwd. Voor 1870 volgde nog de Voorzorg en daarna neemt het aantal broodfabrieken steeds toe. In 1892 was de stoom- brood- en beschuit - bakkerij van de weduwe De Jonge aan den O. Z. Voorburgwal, wat omzet betreft, de grootste der stad. In later jaren werd het ge - bruik van mechanische kracht bij de brood fabricage meer en meer algemeen. Vooral de bakkerijen-tentoonstelling van 1906 had hierop invloed. Over de geschiedenis van de cacao- en chocoladefabrieken is tot dusverre zeer weinig bekend. Het oudst bekende adresboekje van 1776 bevat twee namen waarachter staat, „in snuif en chocolade”, dit waren dus ver - moedelijk winkeliers; verder komt daarin voor Dirk van Schaak, inde Warmoesstraat, ~in cacao”. Een statistiek van 1811 maakt melding van vier chocolade-fabrikanten, die aan acht arbeiders werk verschaften. Als voornaamste fabrikant wordt vermeld de firma I. M. Soldati en Giroldi op het Rokin, die met drie arbeiders werkte en opgericht was omstreeks 1780. Ook voor de latere jaren zijnde gegevens niet talrijk; adresboekjes vermelden enkele namen. Omstreeks 1830 genoot de fabriek van zeeuwsche chocolade van Retemeyer op dc Lijnbaansgracht ten noorden van de Bloem - gracht eenige vermaardheid. Ineen adresbeek van 1854-55 komt voor het eerst een lijst van beroepen voor: daaronder worden opgegoven als handelende ~in caco": J. M, Giroldi en Zoon en Van Hasselt en Zoon, Als chocolade - fabrikanten vermeldt de lijst: J. Blooker op het Oetgenspad; M. van Cleef en fle Boer, op 71