Tekstweergave van GA-1921_MB008_00077
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
waren.
Eén
zijner
dochters
huwde
een
roomsch
advocaat,
een
zoon
een
roomsch
meisje,
een
andere
zoon
assisteerde
in
December
1662
bij
een
toediening
van
het
doopsel
inde
Krijt
-
berg.
Zijn
zoon
en
opvolger
zou
in
1645
in
de
Oudekerk
het
kindeken
wiegen,
d.i.
in
den
Kersttijd
typeerende
roomsche
melodiën
op
het
orgel
speelen,
wat
verzet
van
den
Kcrkeraad
uitlokte.
Daartegen
kan
gesteld
worden,
dat
zijn
kinderen
inde
gereformeerde
kerk
gedoopt
zijn.
Zulks
bewijst
echter
niets.
Eerst
onge
-
veer
na
het
midden
der
zeventiende
eeuw
konden
de
Staties
eigen
doopboeken
aanleg
-
gen,
zoodat
men
in
het
onderhavige
geval
stellig
moet
denken
aan
de
nooddoop.
Ernstiger
schijnt,
hetgeen
ontleend
kan
worden
aan
zijn
psalmen-composities,
waar
-
in
hij
zich
melodisch
en
thematisch
houdt
aan
de
beginselen
van
het
gereformeerde
psalmboek.
Het
argument
schijnt
niet
af
-
dcende:
onder
deze
psalmcomposities.
zijn
er
die
uitgegeven
zijn
door
roomsche
uit
-
gevers,
wat,
historisch
gezien,
minder
vreemd
is
dan
bij
eerste
kennismaking
lijkt;
de
weduwe
van
den
boekverkooper
Jan
Jacobsz
Schipper
te
Amsterdamwas
roomsch
en
had
in
haar
fonds
de
welbekende
folio
-
editie
van
de
Wercken
van
Cats,
wat
meer
zegt
in
1671
bepaaldelijk
anti-katholieke
literatuur
nl.
de
classieke
folio-editie
van
de
Opera
Omnia
van
Calvijn
in
negen
folio
-
deelen,
en
de
Historie
der
Martelaren
van
Haemstede;
bovendien
gaf
zij
tusschen
1677
en
1683
een
paar
drukken
van
de
fransch
-
gereformeerde
psalmen,
die
deel
uitmaakten
van
het
kerkboek
der
Walen,
van
de
Gere
-
formeerden
alleen
onderscheiden
door
de
taal.
Hoewel
documenteel
niet
bewezen
kan
worden,
dat
Sweelinck
roomsch
was,
zijnde
beschikbare
gegevens
van
dien
aard,
dat
rede
-
lijkerwijs
daaraan
niet
getwijfeld
kan
worden.
J.
W.
E.
De
Joodsche
Invalide
in
1695.
In
het
Centraal
Blad
voor
Israëlieten
in
Nederland
van
16
September
1921
vestigt
mr.
Izak
Prins
de
aandacht
op
een
tot
heden
niet
voldoende
opgemerkt
request
van
Parnassijns
der
am
-
sterdamsche
hoogduische
joodsche
gemeente
van
22
Juli
1695
aan
de
stedelijke
overheid
om
het
daarheen
te
leiden,
dat
Joden,
die
in
het
Werkhuis
—
het
tegenwoordigen
Armen
-
huis
werden
opgenomen,
niet
zouden
gedwongen
worden
op
Sabbath
te
werken.
Het
is
aan
mr.
Prins
niet
gebleken,
dat
op
het
request
een
beschikking
is
genomen.
Requestanten
schreven
o.a.
dit:
„Dat
verders
ook
de
joodsche
bedelaars,
die
van
der
straaten
in
het
Werkhuys
ge
-
bracht
werden,
van
de
bedienden
in
het
zelfde
huys
gedwongen
worden
omme
op
de
Saturdagen
der
joodsche
Sabbathen
te
ar
-
beyden,
en
blootshoofts
ende
met
gevouwen
handen
moeten
bidden,
strekkende
tegens
de
wetten
der
Joden,
daer
mede
dat
zij
alhier
werden
getollereert.
~En
de
ten
reguarde
van
het
tweede
poinct
bidden
meede
zeer
ootmoedig,
dat
nademaal
uw
wel
Ed.
Gr.
Achtb.
voorstanders
zijn
van
de
vrije
consciëntie,
ende
niemand
in
haer
gemoet
ofte
geloof
dwingen
ofte
con
-
stringeeren,
de
bedienden
van
het
Werk
-
huys
gelieven
te
recommandeeren
ende
aan
te
zeggen
omme
de
arme
Joden,
die
in
het
Werkhuys
gebracht
zijn
ofte
nog
gebragt
zouden
mogen
worden,
mede
vrijheid
van
haare
consciëntie
te
laten
genieten,
ende
dien
-
volgende
deselve
te
excuseeren
van
op
de
joodsche
Sabbathen
niet
te
behoeven
te
ar
-
beyden,
nogte
blootshoofls
ofte
met
gevouwe
handen
te
moeten
bidden,
maer
haerluyden
zodanigen
oeffeninge
van
haere
godsdienst
te
laten
geworden,
gelijk
als
zulks
haere
wetten
mede
brengen”.
~In
dit
licht
bezien,
schrijft
mr.
Prins,
mag
de
straf
van
den
joodschen
tuchteling,
die
ruim
een
eeuw
later,
in
het
jaar
1802,
in
het
amsterdamsche
Werkhuis
onder
het
gebed
de
orde
had
verstoord,
wel
barbaarsch
genoemd
worden.
Hij
kreeg,
zeker
omdat
hij
groot
tumult
had
opgewekt,
zoodanig
dat
alleen
met
geweld
de
orde
te
herstellen
was,
eerst
veertien
dagen
opsluiting
in.het
hok,
veertien
dagen
het
blok,
en
zag
ten
slotte
zijn
confi
-
nement
met
één
jaar
verlengd”.
J.
W.
E.
Jonas
Daniël
Meyer.
Colenbrander-
Gedenkstukken
X,
4
bevatten
eenige
belang
-
rijke
stukken
van
dezen
bekenden
damschen
advocaat.
Den
9
September
1830
dus
kort
na
den
opstand
te
Brussel,
zond
Meyer
aan
Röell
een
uitvoerig
opstel
over
den
toestand
;
hij
waarschuwt.
daarin
tegen
een
scheiding
van
Nederland
en
België,
die
beide
te
klein
en
te
zwak
zijn
om
afzonderlijk
te
kunnen
bestaan,
maar
dringt
tegelijk
aan
op
een
deugdelijke
constitutioneele
hervorming,
zoodat
b.v.
de
Tweede
Kamer,
de
Provinciale
Staten
en
de
gemeenteraden
rechtstreeks
door
de
kiezers
kunnen
worden
gekozen.
Deze
memorie
was
oorspronkelijk
voor
den
druk
bestemd;
Röell
heeft
dat
blijkbaar
af
geraden
en
ze
den
Koning
voorgelegd.
In
ieder
geval
werd
zij
belangrijk
genoeg
geacht
om
ze
in
handen
van
Groen
van
Prin
-
sterer,
destijds
kabinets-secretaris,
te
stellen.
Groen
bracht
30
September
advies
erover
uit
het
luidt
met
allé
waardeering
voor
de
denk
-
beelden
van
Meyer
toch
in
hoofdzaak
af
-
wijzend
of
liever
afwerend;
inderdaad
was
het
niet
de
tijd
voor
een
liberale
grondwets
-
herziening
en
men
voelde
er
inde
regeerin
ss
-
kringen
ook
weinig
voor.
Den
3
October
zond
de
staatssecretaris
De
Mey
van
Streef
-
kerk
de
memorie
van
Meyer
terug
aan
Röell,
die
ze
wel
aan
den
schrijver
zal
hebben
ge
-
stuurd.
Meyer
was
in
officieele
kringen
ver-
69