Tekstweergave van GA-1921_MB008_00067

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM nageslacht de noodige gegevens verstrekt hebben om zich juist van hem en niet van andere misschien even bekwame organisten een beeld te kunnen ontwerpen. Van anderen kent men de namen en de locale vermaardheid, van hem bovendien composities in voldoend aantal om te weten, dat hij iemand geweest is op wien, terecht, ons land nog roem draagt. Zijn oeuvre houdt dikwijls nauw verband met roomsche kerkmuziek. Onder zijn orgelmuziek is een fantasie, waarvan het kenmerkende begin zeer dikwijls terugkeert bij Palestrina en een koraalbewerking Da pacem Domine in diebus nostris, een melodie die behoort bij de antifoon, welke inde liturgie na -het Lof en de Vespers op zekere dagen onder de commemorationes de laatste plaats bekleedt. Evenzoo is het met zijn koormuziek. ' Hij schreef canons (Beatus qui soli Deo confidit en Vanilas vanitatum et omnia vanitas ), een aantal Cantiones sacrae bij den roomschen muziekdrukker Phalesius te Antwerpen in het licht gegeven, een Hodie Christus natus est en een Madonna non quest occhi, en bovendien gaf hij eenige veelstemmige koorbewerkingen der gereformeerde psalmwijzen, waarvan sommige bundels verscheen bij uitgevers, waarvan het documenteel onbetwistbaar is, dat zij roomsch waren (Kranepoel te Haarlem, Hendrik Barentsz te Amsterdam). Die verhouding van roomschen tot gereformeerde kerkmuziek moge ons onver - klaarbaar zijn ook een halve eeuw later was het een amsterdamsche roomsche uitgeefster, die ineen standaard-uitgaaf de v/erken van Calvijn ter perse legde het feit zelve is niet voor tegenspraak vatbaar. Vier dagen na zijn overlijden werd Sweelinck ter ruste gelegd in dezelfde kerk, welker orgel hij zoo vele jaren bespeeld had; het giaf inden kooromgang, dat hij anderhalf jaar te voren gekocht had, werd voor hem geopend en de koster der Oudekerk schreef 20 October 1621 in het grafboek: „Mr. Jan Pyettersen, orgelijst van dye Oude Kerck, wonende inde Koestraet, ende twee uyren geluyt met dye groote doek, 20 guld.”. Vondel, toen nog niet overgegaan tot het oude geloof, dichtte op den ~phoenix der musycke, en orgelist van Amsterdam” dit grafschrift : Dit ’s Sweelinghs sterflyck deel, ten troost ons nagebleven; ’t Onsterflijck hout de maet by Godt in ’t eeuwigh leven; Daer straeckt hy, meer dan hier kon vatten ons gehoor. Een goddelijeke galm in aller englen oor. Eene aesthetische waardeering van zijn composities blijve hier achterwege; zij doet weinig ter zake. Het feit, dat zij, na hun opdelving sinds een halve eeuw geleden, een vaste plaats hebben gekregen op de programma’s der concert - gevers, zoo binnen als buiten de grenzen, is beslissend om te weten, dat zij zich met gemak handhaven. Men meene echter niet, dat men Sweelinck’s werk nu aanhoorende, ook een impressie krijgt van dezelfde compositie, 'zoo als deze bij zijn leven gewekt werd. Dat kan eenvoudig niet. Het is aan niemand gegeven zich met zijn sentimenten zoo geheel, en al los te maken van alle hedendaagsche kunst, dat de gegeven interpretatie ook een onvervalscht historische is. Dat is physiologisch niet raogelijk ; het kan niet anders of het moet immer blijven een benaderen der historische waarheid zonder deze te kunnen bereiken; er moeten noodwendig en onwillekeurig moderne elementen ineen uitvoering blijven, die onhistorisch en dus onjuist zijn, zonder dat men ze immer als met den vinger kan aanwijzen. -Sweelinck’s werk verdraagt dat, zonder dat er scha van onder - vonden wordt. Getuigt zulks niet van zijn werkelijk, waarachtig kunstenaarsschap ? J. W. Enschede 59