Tekstweergave van GA-1921_MB008_00055

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM telijkste wijze overgaan in dunne en slappe mollepooten, en de voorbeenen, die het schild vasthouden, meer dan op leeuwenklauwen met nagels gelijken op teringachtige kinderarmpjes. De vlak-vulling van den langwerpigen recht - hoek bracht voorts mede dat de leeuwen ieder twee tongen kregen, en hun staarten den vorm aannamen van stijve palmpaaschstokken met koekjes en lintjes, gelijk wij die vroeger dooi - de straatjeugd zagen ronddragen op Palm - zondag. Stellig mag men inde heraldiek een middeleeuwsche kunst - inde twinstigste eeuw moderjiiseeren en modern styleeren. De bekende heraldicus Vander Laars heeft daar - van de fraaiste voorbeelden gegeven. Maar men mag geen wangedrochten ter w-ereld brengen gelijk deze teekenaar heeft gedaan, en gelijk de vervaltijd der heraldiek (de achttiende en negentiende eeuw) er geen ergere gekend heeft. Laten wij hopen dat het volgend jaar deze ontwerper door de Stadsdrukkerij wordt uit - geworpen, en wijder stede blazoen op het Heerenboekje op aesthetisch en heraldisch juiste wijze zullen zien afgebeeld. F. E. Posthumus Meyjes. Amsterdam in 1830 en 1831. Colen - branders Gedenkstukken X 4 bevatten allerlei gegevens over de stemming te Amsterdam tijdens den belgischen opstand en de houding, die men daartegenover innam. Reeds 31 Augustus 1830, dus weinige dagen na het oproer te Brussel, schrijft de bekende mr. P. A. Brugmans aan den minister Van Maanen ; „Onzen Burgemeester heb ik hedenmiddag gesproken, en het is rustig. Maarde Koning wete en dit zoude ik bij al wat heilig is, Z. M. zelf gaarne zeggen dat om den goeden geest in Amsterdam anti-revolutionair te behouden, van ’s Konings wege geen kwartier gegeven moet worden aan onderhandelaars, petitionarissen of schijnvredemakers !” In een brief Van 27 October 1830 schrijft H. J. Swarth aan Hogendorp over den gedrukten economischen toestand te Amsterdam 1 „Het niet betalen der losrenten heeft een knak gege - ven aan het publiek vertrouwen, die men moeilijk zal te boven komen ; als men met bedaardheid met onze kapitalisten gehandeld had, zou er geld genoeg tot betaling dier los - renten gevonden zijn geweest, en de geweldige daling voorgekomen zijn; nu zal men tot geforceerde heffingen moeten overgaan, dat in allen gevalle beter is dan inde handen van Rothschild of zijne geloofsgenoten te vallen. De Kamers van Koophandel zijn er nu op bedagt den Koning te verzoeken een douane - linie °tusschen Brabant en ons te stellen. De koffie, granen en kolen zijn nu reeds vrij ; dog als het ijzer nu niet gesmeed wordt, terwijl het heet is, loopen wij gevaar dat, niettegen - staande de afscheiding, de entrepots en al wat daartoe behoort in wezen blijft; ik laat niet af mijn vrienden die inde Kamer van Koophandel zijn, dit onder de oogen te brengen”. Dezelfde schrijft 3 November aan Hogendorp : ~De geest is hier over het alge - meen zeer goed, dog het ontbreekt niet aan woelingen om onrust te verwekken. Van tijd tot tijd hoort men oproerkreten ; dog wee hen die in handen van het graauw vallen ! Deze en de voorleden week zijn er reeds verscheiden van die, ongelukkigen slachtoffers hunner onvoorzigtigheid' gew-orden. Een kruidenier, die toevallig Koomsch is, is gisteren ten ge - volge van zijne uitingen half dood geslagen, waaruit dan ook een soort van mistrouwen tegen de Koomsch-Katholieken ontstaat . Dat laatste was maar al te waar; in deze tijden werden de Katholieken licht verdacht van sympathie, zoo niet van verstandhouding met de belgische muiters. Den 16 November schrijft Swarth aan Hogendorp ; ~Men verlangt hier zeer naar den afloop der onderhandelingen in Londen, dog begrijpt dat wij volstrekt niet op vreemde hulp, maar op onze eigen kragten moeten steunen. De geest is in onze noordelijke provinciën uitmuntend : men bewijst, dat als het op het behoud van het vaderland aankomt, ons geen opofferingen te zwaar zijn. De algemeene klagte, hetzij dan teregt of ten onregte, is, dat het gouvernement niet genoeg - zaam in die geestdrift deelt, of verhinderd word daarin te deelen ; daarom is men onte - vreden en ongerust”. Uiteen brief van Swarth van 31 Maart 1831 blijkt, dat de malaise, vooral de moreele, toeneemt : „Het is nu omtrent zeven maanden dat de opstand be - gonnen is, en wij blijven steeds in dezelfde staat van onzekerheid en verwagting ver - keereh. Van tijd tot tijd ziet men eene scheme - .ring van licht door de duisternis heen; de fondsen rijzen, het eene mooie protekol volgt op het ander, en de volgende dag is alles weder neerslagtig. Zoo wisselen de dagen elkander af ; intusschen zijn wij ineen kost - baren staat van oorlog ; de uitgaven moeten door kunst- en vliegwerk gaande gehouden worden ; onze jongelieden vervelen zig inde vestingen, terwijl men hen op de kantoren hoogst noodig heeft, en velen van hen het wer - ken verleeren zullen. Dit kan niet lang duren . Den 6 April schrijft Dirk van Hogendorp aan zijn vader : „Men begrijpt niet wat de Koning, veel min wat de Prins van Oranje hier wil komen doen. Op feesten verwacht men zich niet. Zaterdag hebben wij groote inspectie van de schutterij voor onzen nieuwen kolonel. Of deze inspectie nu door zal gaan, dan afgezegd worden, is mij onbekend. Gaat zij door en komen de Koning en de Prins van Oranje er niet, zal het ontevredenheid geven, en komt de Prins van Oranje er wel, zoo ben ik niet zonder bekommernis". Den 9 April voegt hij nog daaraan toe: „Dezen morgen 47