Tekstweergave van GA-1921_MB008_00051

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM „Wat is er van uw dienst meneer?" Toen keek hij naar zijn mouw. Maar 't potloodschrift was uitgeveegd Hoe heet die rommel nou ? Hij keek bedeesd op zijn manchet : —,,lk zoek ik moet ik wou" ~Dan moet u hier niet zijn meneer, Links achter in 't gebouw". een situatie, die in haar komisch effect herinnert aan de novelle van het knechtje bij den antwerpschen advocaat en de heete spekstruif in Heinsius l ermakclykc avonturier Mirandor van 1695. Zwakker is de navolging van het Wien, du Stadl meiner Trautne van Sieczynski, waarvan het refrein werd nageboutst. (April 1921) als O heerlijk Amsterdam De stad waar ik op de wereld kwam. Jij met je typisch Rembrandtsplein Zult steeds de stad mijner droomen zijn. O heerlijk Amsterdam, Waar 'k voor het zwakke geslacht ontvlam, Nergens heb ik zooveel pret gehad. Als inde Amsteldam. Het is mij niet gebleken, dat deze laatste liederen vooralsnog zijn gaan behooren tot de eigenlijke straatmuziek, wat inderdaad wel het geval was met de eersten. Dat deze straatmuziek echter herkend kan worden als een geenszins onbelangrijk symptoom van onze volkskunst, voor zoover deze nog niet aangetast is door propa - ganda van hoogere standen, is onbetwistbaar. En even onbetwistbaar is het, dat deze volkskunst, goed voorgedragen door muzikale menschen als er in onze volks - buurten leven, in staat is ook meer beschaafden tot staan en te\ens tot luisteren te dwingen. Onlangs schreef Wagenaar Jr. : „Woensdagmiddag omstreeks vier uur inde Wijde Kapelsteeg, dat is de verbin - ding tusschen Kalverstraat en Rokin, zoo wat ter hoogte van het Burgerweeshuis. „Als ik door de volle en drukke Kalverstraat kom aangeslenterd, die amsteidam - sche Rialto wordt mijn aandacht getrokken door harmonika-muziek int straatje. Mijn aandacht en die van tientallen andere wandelaars. Want men weet hoe gauw er in Amsterdam een oploopje is. De eerste de beste straatventer, de eerste de beste dronkelap, het eerste het beste huilend kind (al of niet verloren), de eerste de beste rookwolk uiteen raam, de eerste de beste autoband die springt, de eerste de beste brandkast of piano die wordt afgelaten kan dadelijk een gansche volksverzameling verwekken. „Ook nu is de ingang van de Wijde Kapelsteeg die nauw is, ofschoon zij, m tegenstelling met de nog nauwere Nauwe Kapelsteeg, wijd heet geheel verstopt door op elkander gepakte en reikhalzende menschen. Ik wring er mij doorheen, en dan zie ik ; twee straatzangers. Niet straatzangers a la Pisuisse en Blokzijl, maar twee doodgewone jordaansche jongens. De een, die dik is, staat met zijn rug tegen de huizen geleund en haalt met veel gevoel en ik moet zeggen, met veel virtuo - siteit een ietwat dreinerige, langgerekte wijs uit zijn instrument. De andei gaat rond' met het koperen centenbakje en een bundel exemplaren van de liedjes, die tot het repertorie van de twee behooren. Ik schaf er mij een aan vooi tien centen geld ’t is haast te geef! —en verneem er uit dat ik hier te doen heb met twee bekende straatzangers Willem en Jopie, voluit geheeten Willem Nieuwstraten en Jopie Schouten”. . , . Aan zulke drukjes ontleende ik de strofen „Bij Malta uit Op zee en de parodie op Moeder. J- w - Enschedé. 43