Tekstweergave van GA-1921_MB008_00032

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM gymnasium. In 1878 keerde hij naar Amster - dam terug, waar bij was benoemd tot hoog - leeraar inde nederlandsche taal en letterkunde en de oude talen en letterkunde der germaan - sche volken aan de nieuwe Universiteit ; 13 April aanvaardde hij zijn ambt met een rede over de Wetenschappelijke beoefening der nederlandsche taal in verband met het nieuwe doctoraat, ie Amsterdam vond hij den vriend - scnappelijken omgang met ambtgenooten als Kan, Rogge, Kuhn, Fürbringer en Forster, de veelvuldige aanraking met mannen als Naber en Pierson, ten slotte bet drukke leven van de groote stad. Daarentegen heeft hij met dein die jaren opbruisende Nieuwe-Gids - beweging evenmin aanraking gehad als met den kring van kenners en vereerders onzer gouden eeuw, vooral in taal en letteren, man - nen als Alberdingk Thijm, De Roever, Adriaan de Vries en anderen. Hij heeft in Amsterdam, naar hij zelf erkent, veel geleerd ; hij zegt in 1880 meer in anderhalf jaar in Amsterdam te hebben geleerd dan in al die jaren sedert zijn promotie te Leiden; hij veraiept en vermeit zien voor het eerst in onze litteratuur der zeventiende en latere eeuwen; hij beoefent Gotisch en Angelsaksisch. Zijn academische werkzaamheid nam inde eerste jaren natuur - lijk bijna al zijn tijd in beslag; daardoor bleef ook zijn te Leiden begonnen arbeid aan het Middel-nederlandsch Woordenboek liggen. Hij gaf een groot aantal colleges over geschiedenis der neaerlandsche taal, over IVliddelneder - landscn en iN euerlandsch der zeventiende eeuw, ook over Gotisch. Een afzonderlijk college over letterkunde gaf hij niet; zijn meer ver - standelijke aanleg hield hem meer op taal - kundig, vooral lexicografisch terrein. Als zoo - danig was hij dan ook uitnemend ; zijn colleges over Middelnederlandsch waren scherpzinnig en geestig en werden dan ook zeer gewaardeerd. Nadat Verdam eenige keeren had gepoogd verlichting van zijn zware taak te verkrijgen te Amsterdam, nam hij in 1891 de benoeming te Leiden aan, voornamelijk omdat hij daar alleen de nederlandsche taal zou hebben te onderwijzen. Den 21 October 1891 aanvaardde hij te Leiden zijn ambt met een rede over Wetenschap en wetenschappelijke methode. In 1915 werd hij emeritus; 19 Juli 1919 is hij gestorven. H. B. VRAGENBUS (Verzoeke antwoorden Heerengracht 68) ANTWOORDEN De zegen van Pothoff. Ik heb wel eens vaneen anderen Pothof! gehoord dan van dengene die bedoeld wordt inde Am - stelodamum-nummeis van Januari en Februari: een traditioneel amsterdamsch aanspreker en drinkebroer. Naar de traditie ruim veertig jaren geleden luidde, had men dien Pothofi zijn gebrek willen alleeren en hem daarom, in zijn gebruikelijken staat, naar het Karthuizer Kerkhof getransporteerd alwaar hij, in het midden van den nacht, werd bijgebracht te midden vaneen tot zijn stichting opgestelde panoplie van macabre utensiliën, die, schemerachtig met kaarsen verlicht, op zijn verstokt gemoed moest in - werken. Toen Pothof! begon te reageeren op de hem tot zijn bezinning terugroepende krachten, bracht hij de vraag uit: „waar ben ik”? Eene stem antwoordde: „in het Rijk der Dooden", waarop Pothof! naar zijn beurs greep en zeide: „dan ben je hier beter bekend dan ik, haal me nog voor een mutsje”. Deze Pothof! is die der amsterdamsche traditie. Timebis Aan het slot van het Verhaal van Oom Jan (Familie en Kennissen door F. Haver Schmiutj leest men : „En ue vader (nl. de apotheker Van Putten) legt de rechter hand van zijn dochter inde rechterhand mijn oom Pothof, en zijn eigen handen legt hij op hunne hoofden, en hij zegt: „Jonge burger, tot loon voor uwe dapperheid geef ik u mijn kind en een derde inde affaire; als ik kom te sterven krijg jelui de rest”. Kan hierin misschien de verklaring van dien Pothofi liggen ? Mr. C. Eake Oud-eigen. Prof. Verdam geeft in het Middelnederlandsch Woordenboek de volgende omschrijving; De rente door den oorspron - kelijken eigenaar vaneen perceel, bij de ver - vreemding aan zich voorbehouden; eigenlijk oud-eigendom. In eene keur van 10 November 1497 wordt gezegd „dat vele huyzen ende erven . . belast ende bezwairt zijn mit ewige jairlicxe pacht ende renten, dat men noemt outeygen”. Het komt mij voor dat de definitie van prof. Verdam te eng is; niet de oorspron - kelijke eigenaars behielden zich bij verkoop van huizen dergelijke renten voor, maar zij werden er ook wel op gevestigd ten behoeve van kerken en godshuizen. Bij de bovengenoemde keur werd bepaald, dat bij overdracht van perceelen de nieuwe eigenaar oud-eigens mocht lossen tegen twintig maal het verschuldigd bedrag. J oh. C. B. Bedelaars-doelen. Ik geloof wel ter dege, dat met bedelaars-doelen bedoeld is het Willige Rasphuis aan de IJgracht, dat eerst einde 1782 (op zijn vroegst) ontruimd was, en in 1785 tot Kweekschool voor de Zeevaart werd ingericht. Enkele jaren later kan m.i. de naam bedelaars-doelen nog wel bekend zijn geweest. Joh. C. B. 24