Tekstweergave van GA-1921_MB008_00028
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
In
Amsterdam
kwam
Maelzel
in
nauwe
relatie
met
Diederich
Nicolaus
Winkel;
misschien
was
zijn
overkomst
naar
hier
zelfs
bedoeld
om
met
hem
in
aanraking
te
komen.
Er
was
nl.
bij
componisten
de
wensch
ontstaan
naar
een
middel
dat
beter
het
tempo
der
muziekstukken
zou
vaststellen,
dan
de
uit
den
aard
der
zaak
niet
streng
omlijnde
termen
als
allegro,
adagio
e.a.
Vroegere
proef
-
nemingen
waren
onvoldoende
gebleven
en
ook
zijnerzijds
had
Maelzel,
maar
te
vergeefs,
getracht
een
practisch
bruikbaren
maat-
of
tijdmeter
te
construeeren.
Het
vraagstuk
werd
aan
Winkel
voorgelegd
en
deze
vond
dra
hoe
de
zaak
moest
worden
aangevat;
hij
begreep,
dat
de
oplossing
gevonden
moest
worden
ineen
twee-armigen
loodrechten
slinger,
waarvan
de
onderste
korte
arm
bezwaard
was
met
een
betrekkelijk
zwaar
gewicht,
en
dat
langs
den
bovensten
langen
arm
moest
worden
aangebracht
een
verschuifbaar
contra-gewichtje,
dat
door
zijn
willekeurige
plaatsing
het
tempo
der
slingeringen
onmiddelijk
kon
beïnvloeden.
Daarmede
was
de
metronoom
ontstaan,
waaraan
Maelzel
niets
anders
heeft
toegevoegd
als
een
verdeelschaal.
Maelzel
heeft
zich
niet
ontzien
zich
de
vinding
toe
te
eigenen.
Hij
nam
patenten
en
richtte
in
1816
te
Parijs
een
fabriek
van
metronomen
op
en
in
zijn
streven
is
hij
zoozeer
geslaagd,
dat
de
moderne
exemplaren
in
mahoniehouten
kastjes
nog
steeds,
ten
onrechte,
vertoonen
een
plaatje
met
„métronome
de
Maelzel”.
Winkel
echter
maakte
de
zaak
aanhangig
bij
het
Koninklijk
Instituut,
dat,
na
onderzoek,
zijn
prioriteits-aanspraken
erkende.
Het
is
dus
gereedelijk
te
veronder
-
stellen,
dat
latere
bezoeken
van
Maelzel
aan
Amsterdam
aan
Winkel
niet
bijzonder
aangenaam
geweest
zullen
zijn.
Hij
zon
op
rehabilitatie
en
hij
meende
dat
te
kunnen
doen
dooreen
instrument
inden
geest
als
het
panharmonicon,
waarmede
Maelzel
zooveel
succes
had
ingeoogst.
In
1821,
het
jaar
volgend
op
dat,
waarin
Maelzel
weer
in
Amsterdamwas,
heeft
hij
zijn
componium
tot
stand
gebracht.
Er
doet
zich
voor
het
richtige
begrip
vaneen
en
ander
echter
een
moeilijkheid
voor
en
wel
deze:
wat
was
Winkel
eigenlijk.
Hij
was
geboren
in
1776
te
Lipp
-
stad
en
daar
hij
in
het
adresboek
van
1821
vermeld
wordt
als
orgelmaker
aan
de
Reguliersgracht,
thans
nr.
53
tusschen
Keizersgracht
en
Kerkstraat,
kan
men
veronderstellen,
dat
hij
toen
of
vroeger
geweest
was
knecht
ineen
orgelmakerij
hier
ter
stede;
daartegenover
echter
staat,
dat
in
zijn
overlijdens-advertentie
van
1826
gezegd
wordt
dat
hij
was
„fabrijkant
en
steller
van
muzijk-instruraentgn”.
Een
ander
bericht
zegt,
dat
hij
was
leerling-klokkenmaker
bij
Leib
en
later
lid
dier
firma
werd.
Misschien
was
hij
zoowel
het
een
als
het,
ander.
Intusschen
was
zijn
mechanisch
orgel
van
1831
iets
zeer
merkwaardigs,
niet
om
het
pijpwerk,
ook
niet
zoozeer
om
het
cylinderwerk
de
stiften,
dat
het
pijpwerk
regeerde,
maar
wel
om
de
inrichting
van
het
mechanisme.
Dat
laatste
was
een
compositie-apparaat
vaneen
zeer
ingenieuse
en
subtiele
samenstelling,
waardoor
een
thema
van
tachtig
maten
automatisch
gevarieerd
kon
worden.
Men
heeft
uitgerekend,
dat
het
componium
tot
stand
kon
brengen
14
513
461557
741527
824
combinaties.
Gesteld
dat
de
duur
van
elk
stuk
vijf
minuten
was,
dan
zouden
er
niet
minder
dan
138
trillioen
jaren
benoodigd
zijn
om
alle
combinaties
te
laten
hooren.
Het
is
een
financieele
mislukking
geworden;
het
instrument
had
geen
practische
waarde;
het
was
een
rariteit.
Toen
het
in
1822
te
Parijs,
evenals
vroeger
het
panharmonicum,
geëxposeerd
werd
in
het
Pavillon
de
la
rue
Echiquier,
lieten
Winkel’s
geldschieters
er
beslag
op
leggen,
het
werd
opgeborgen,
raakte
defect
en
leed
van
vocht.
Sedert
kwam
het
in
handen
van
verschillende
bekende
personen
o.a.
van
den
oud-horlogemaker,
den
prestidigitateur
Robert-Houdin
en
van
den
vermaarden
orgelmaker
Cavaillé-Coll
te
Parijs,
den
fabrikant
van
het
20