Tekstweergave van GA-1921_JB019_00130

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
armoede en hulpeloosheid. Een kort verblijf in het Werkhuis geeft hun de gelegenheid om te verademen en zich te herstellen. Dan zijn in Amsterdam veel invaliden, gebrekkigen naar ziel en lichaam, voor wie noch godshuis, gasthuis of krankzinnigengesticht openstaan; er zijn veroordeelden die inde samenleving geschuwd worden; verwaarloosde ouden die niemand zich aantrekt. Voor dezen allen is het Werkhuis een toevluchtss oord dat weldadig en doeltreffend werkt. Verder willen zij echter niet gaan en gereedelijk wordt toegegeven dat er ook vaak door luiheid en ondeugd een schuilplaats wordt gezocht; dat er een vaste bevolking aanwezig is, die er niet zijn moest, doch die niet kan worden ges weerd. Zij beweren niet dat het Werkhuis in het algemeen op het armwezen een weldadigen invloed uitoefent, evenmin als de Koloniën van Weldadigheid, ofschoon door werkverschaffing, onderwijs enz. voor allen zoo goed moge* ijk gezorgd is. „Maar al vermindert het de armoede niet, toch werkt het als een bergs en verblijfplaats van het uitvaagsel eener groote stad nuttig voor de maatschappij”. Eenmaal het beginsel der wettelijke weldadigheid aangenomen zijnde, heett het gesticht twee voordeelen; dat de verpleging per hoofd minder kost dan inde koloniën der Maatschappij van Weldadigheid, en dat het uit de bijdragen der burgerij onderhouden, datzelfde geld weder onder de burgerij brengt. Regenten kunnen niet inzien dat de tijd van bestaan van invloed is of vers band houdt met zijne meer of mindere nuttigheid. Het is op zich zelf goed of slecht. Lange tijd van bestaan heeft eenerzijds hel voordeel dat lessen der ervaring, beter kunnen worden betracht, en dat de administratie tot een graad van volkomenheid kan worden gebracht, doch anderzijds het nadeel, dat het den afschrik voor het Werkhuis bij de menigte vermindert en dat daarvan gebruik wordt gemaakt door personen die aan verpleging geen dadelijke behoefte hebben. Uit het gestadig toenemen der vrijwillige bevolking kan men niet afleiden, dat het gesticht thans minder nuttig werkt. Evenmin mag men daaruit besluiten dat de armoede verminderd is door zijn langdurig bestaan, „want dit is een vaste regel hoe meer verpleegden daarbinnen, des temeer behoeftigen daarbuiten”. Zij trekken de conclusie, dat het Werkhuis er eenmaal zijnde moet blijven bestaan, afgescheiden van zijn meer of minder nuttige werking. Moest het nog daargesteld worden, de groote kosten aan de oprichting verbonden zouden 82