Tekstweergave van GA-1921_JB019_00124
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
echter
later
aanleiding,
vooral
ook
inde
onderworpen
stemming
van
sommigen,
deze
straf
te
wijzigen
in
drie
van
drie
dagen
opsluiting
ineen
der
cachotten
en
arbeiden
zonder
loon
gedurende
eene
maand;
eene
straf
voor
de
zes
bes
doelde
personen
gevoelig
vermits
zij
allen
wevers
zijn
en
betrekkelijk
ruime
verdiensten
hebben.
Drie
van
hen
verkozen
zich
niet
aan
de
gewijzigde
straf
te
onderwerpen
en
verlieten
daarop
onmiddellijk
het
gesticht,
zoodat
de
bepaalde
uitsluiting
van
vijf
jaren
op
hen
zou
worden
toegepast.
Regenten
begaven
zich
toen
naar
de
eetbogen,
waar
de
mannelijke
bevolking
tezamen
was
geroepen;
daar
ver*
maande
de
president
de
menigte
ernstiglijk
zich
voortaan
ordelijk
te
gedragen,
onder
waarschuwing
dat
bij
herhaling
regenten
de
aanleggers
en
uitvoerders
van
ongeregeldheden
gestrenger
zouden
weten
te
straffen;
daarbij
tevens
her*
innerende
dat
zoo
men
reden
tot
klagen
meende
te
hebben,
den
weg
tot
den
directeur
en
directrice
en
zoo
noodig
ook
tot
regenten
voor
ieder
open
stond.
Inde
volgende
vergadering
kwam
deze
zaak
nog
weder
ter
sprake
in
zooverre
één
der
drie
die
ontslag
genomen
hadden,
zich
berouwvol
weder
was
komen
aanmelden,
bereid
zich
aan
de
straf
te
onderwerpen,
met
verzoek
weder
in
het
gesticht
toegelaten
te
worden.
Op
grond
van
zijn
overigens
gunstig
rapport
werd
daarin
bewilligd.
Voorts
vonden
regenten
aanleiding
den
directeur
hunne
tevredenheid
te
betuigen
voor
zijne
ten
deze
betoonde
cordaatheid,
waardoor
wellicht
ernstige
gevolgen
waren
voorkomen.
Inde
vergadering
van
22
Mei
1850
wordt
gedelibereerd
over
het
opmaken
der
begrooting
voor
1851;
deze
werkzaamheden
vinden
we
uit
den
aard
telkenjare
terug
evenals
de
rekening
en
verantwoording
over
het
afgeloopen
jaar.
Op
voorstel
der
Kommissie
voor
de
Financiën
wordt
de
begrooting
ge*
arresteerd,
geteekend
en
aan
Burgemeester
en
Wethouders
ingezonden.
Van
deze
begrooting
beliepen
de
uitgaven
ƒ
96.550,
de
eigen
inkomsten
ƒ
22.560,
zoodat
de
benoodigde
subsidie
in
raming
bedroeg
ƒ74.190.—.
Inde
op
deze
zaak
correspondeerende
notulen
van
13
November
1850,
wordt
behandeld
een
schrijven
van
Burgemeester
en
Wethouders,
houdende
mededeeling
dat
de
Raad
op
deze
begrooting
geen
aanmerking
heeft
gemaakt.
Integendeel
hulde
heeft
gebracht
aan
den
geest
van
orde
en
zuinig
beheer
welke
daarbij
is
aan
den
dag
gelegd;
dat
echter
bij
de
beraadslaging
over
subsidiën
aan
de
gestichten
in
het
algemeen,
op
sommige
daarvan
aanmerkingen
zijn
gevallen,
die
in
verband
met
den
tegenwoordigen
staat
der
Stedelijke
kas,
doen
omzien
naar
middelen
om
de
76