Tekstweergave van GA-1921_JB019_00118

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
kinderen en later de Stadsbestedelingen moesten worden opgezonden naar de Kolonie der Maatschappij van Weldadigheid te Veenhuizen, zal men zich ver* plicht hebben gezien kinderen van verpleegden in het Werkhuis te verzorgen. Hoewel ook in dat Weeshuis de opvoeding veel te wenschen moet hebben overgelaten 1 stonden zij toch niet aan de gevaren bloot van dit gesticht, waar zij op zeer jeugdigen leeftijd reeds moesten verkeeren met en dezelfde vertrekken bewonen als de mannen en vrouwen verpleegden. Het reglement zegt daarom* trent: „De jongens van zes jaren en daarboven komen inden regel op het mannen* en beneden dien ouderdom op het vrouwen*departement”. Wijl de jongens dus de slaapplaatsen soms met mannen van allerlei allooi moesten deelen, van dezelfde algemeene privaten moesten gebruik maken en wat dies meer zij, behoeft het geen betoog hoe hunne zedelijkheid voortdurend ernstig gevaar liep. 2 Uit de notulen van dezen tijd zou weder menige bijzonderheid aan te teekenen zijn, wij dienen ons echter te beperken en zullen dus slechts enkele punten, betrekking hebbend op de fabriek, de bestemming van het gesticht en op het gebouw aanhalen. Het kapitaal der fabriek bedroeg op 1 Januari 1846, den datum waarop het besluit van Burgemeester en Wethouders in zake de overdracht inging, f 156.456.91. Het daarin begrepen geheele effectenbezit, naar de inkoops* waarde bedragend ƒ 143.773.29J (nominaal kapitaal ƒ 160.400. N.W.S. en f 40.500. Sted. Obligatiën) werd nu ten name van „Regenten van het Werkhuis” naar de admnistratie overgeboekt, zoodat een bedrag van ƒ 12.683.61 J als bedrijfskapitaal overbleef. Het blijkt nu dat dein de volgende jaren gemaakte winsten, toch niet ge* heel aan de administratie werden overgedragen (in mindering der gemeente* subsidie) doch gewoonlijk slechts tot het bedrag dat bij de begroeting als opbrengst der fabriek was geraamd, soms aangevuld met een extra bijdrage. 3 1 Zie deel 1 blz. 99 en blz. 111 (noot 3) in het Jaarboek 1920. 2 Een ander thans nog in het Armenhuis verpleegd wordend man, die tusschen de jaren 18584864 ook als kind opgenomen is geweest, sprak met afgrijzen over die samenleving met mannen, bij wie ze in zijn tijd op 10*jarigen leeftijd werden ingedeeld. Hij wijt het ook daaraan dat zijn later leven aanleiding gat tot een zware gevangenisstraf, wegens een der ergerlijkste feiten op het gebied van zedenmisdrijf. 3 Vermoedelijk in het geval aan de subsidie een klein bedrag tekort kwam, zoodat men dan geen verhooging daarvan behoefde aan te vragen. 70