Tekstweergave van GA-1920_MB007_00015

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM en te bewerken, tot eender hoofdbronnen voor de nederlandsche bibliographie van de negen - tiende eeuw. G. D. Bom HGz. Dathenus te Amsterdam. Mag de Vrije Universiteit terecht trotsch zijn op de schoone reeks kloeke dissertaties door hare leerlingen in het licht gezonden, het proefschrift over Petrus Dathenus door den heer Theodorus Ruys geschreven, komt die reeks weder met een waardig nummer uitbreiden. De beoor - deeling op theologisch gebied zal door bevoegde geleerden plaats hebben ; hier inde kolommen van A mstelodamum mag echter eene eenvoudige aankondiging niet ontbreken, in verband met het achtste hoofdstuk van het eerste deel, waar Datheen’s verblijf en werkzaamheid te Am - sterdam worden besproken. Volgens blz, 135 e.v.v. werd door den Magistraat van Amsterdam, d.d. 5 Juni 1578 aan de Synode, in dat jaar te Dordrecht bij - een, gevraagd om twee of drie bekwame Dienaars des Goddelijken Woords, o.w. ook Petrus Dathenus. Hij werd echter naar Gent gedirigeerd, en uitgenoodigd, te voren alleen de gemeenten te Utrecht en te Amsterdam eenigen tijd te bezoeken, en waar noodig ter zijde te staan. Voor de gemeente te Utrecht wordt dan besproken het verzoek om, en bet later, eerst tijdelijk, en verder voortdurend voor den dienst verkrijgen van de Minderbroederskerk, welker kansel hij reeds inden avond van 17 Augustus beklom. Over zijn verblijf te Am - sterdam, kort daarna, wordt vermeld dat hij den 31 Augustus inde Oudekerk, de beide eerste wettelijk beroepen predikanten ds. Johannes Cuchlinus en ds. Petrus Harden - bergius inden dienst des Woords bevestigde. Twee dagen later werd de Nieuwekerk bestormd en in bezit genomen en natuurlijk beweerden de tegenstanders, dat zulks geschied was op Datheen’s aansporen. Deze aantijging wordt op waardige wijze weerlegd aan de hand van mededeelingen van dr. H. J, Royaards en dr. G. J. Vos Az.. met afwijzing van de insinuaties van Datheen's tijdgenoot bij de waalsche gemeente, ds. Taffin. Stellig was de amsterdamsche gemeente groot in hare vereering van ds. Datheen, daarin voorgegaan door haren eersten leeraar ds. Cuchlinus. Met bescheidenheid wil ik alleen den ge - leerden schrijver van dit proefschrift voor - houden het Schriftwoord „Prudentes et Inno - centes”, als hij m.i. al te veel nadruk legt op het verschil van meening tusschen Prins Willem van Oranje en Datheen. Immers de bedachtzaamheid in 1566 aan de amsterdam - sche gemeente door den Prins voorgehouden, zou mogelijk velen harer leden in 1567 het leven hebben gespaard, indien zij op de juiste wijze was verstaan. G. D. Bom HGz. PERSONALIA A. G. C. van Duyl en XnERèsE Schwart - ze. Beider leven wordt beschreven door prof. Blok inde Levensberichten van de Maatschappij der nederlandsche Letterkunde. Prof. Blok schrijft: „Wie eenige jaren geleden geregeld onze jaarvergaderingen bezocht, kon daar dicht bij de bestuurstafel zien zitten een merkwaar - dig paar. Hij was blijkbaar verreweg de oudste, wit van haar en snor, met het voorkomen vaneen gepensioneerd militair, fransch-zwierig van kleedij, levendig van oogopslag en con - versatie; zij, sierlijk en fijntjes gekleed, intelligent van gelaatsuitdrukking, ietwat ironisch om zich heen kijkend, steeds vol teedere zorg voor haar slecht ter been zijnden en blijkbaar wat ziekelijken, veel ouderen echtgenoot. Die twee behoorden bij elkander; zij waren onafscheidelijk. Na de vergadering kon men hen inde leidsche buitensocieteit Amicitia te midden vaneen vrooolijke groep medeleden vinden; aan den maaltijd weder naast elkander, elkander met kleine hoofsche attenties overstelpend, elkander en de buren plagend onder vriendelijken kout, totdat het einde van den gezelligen dag ge - komen was”. Dat was het echtpaar Van Duyl- Schwartze. Van Duyl, geboren 8 December 1829 in Den Briel, kwam na een onregelmatige op - leiding en wisselenden werkkring, in 1865 aan de redactie van het Handelsblad. Reeds het volgende jaar werd hij hoofdredacteur. „Hij bleek weldra een uitnemend journalist te zijn, veelzijdig, onvermoeibaar, hoewel volgens zijn aard wat ongelijk van ijver, vaardig in het debat, met ruime politieke inzichten begaafd, vooral ten opzichte van de buiten - landsche politiek, een man van organiseerend talent, die, met soms wat al te veel losheid, wist te leiden zonder in ieder geval zijn eigen inzichten al te veel op den voorgrond te stel - len”.... „Het Handelsblad, dat onder zijn hoofdredacteurschap ook een avondblad begon uitte geven, bevatte in die jaren menig be - langrijk en opwekkend artikel van zijn hand ook over het nationale en economische belang van Zuid-Afrika, dat voor dien tijd ten onzent nog weinig als zoodanig begrepen werd. Ook de economische ontwikkeling van het door het Noordzeekanaal tot nieuw leven gewekte Amsterdam vond krachtigen steun bij hem ; het amsterdamsche kunstleven, waardoor hij met zijn bewegelijken geest zich meer en meer aangetrokken voelde, vond in hem een niet minder krachtig bevorderaar”. In 1883 nam hij het initiatief tot het oprichten van den amsterdamschen journalistenkring, die zich een jaar daarna tot een nederlandschen uitbreidde. In 1885 nam hij om persoonlijke redenen zijn ontslag als hoofdredacteur van het Handelsblad. In 1906 huwt hij de groote kunstenares 7