Tekstweergave van GA-1920_MB007_00010

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM maar ’t was een oudere orthodoxie, die, meer mystisch gedoezeld, dan dogmatisch omlijnd vreedzaam en verdraagzaam was, althans aan leerstellinge en kerkrechte - lijke schermutselingen en gevechten niet meedeed, maar liever zich daarbuiten hield. Hij waste veel man des vredes, om deel te nemen aan den strijd der partijen, en te veel dichter, om met eenigen ernst kennis te nemen van reglementen en wetten. Maar op den kansel, getuigde hij met warmte van den Christus, die hem dierbaar was. De kiem en ziel zijner prediking is te omschrijven met de woorden, die hij aan ’t hoofd zijner feestrede zette, uitgesproken ter herdenking van zijn vijf en twintig-jarige ambtsbediening : „De liefde tot Jezus, de kracht, de vreugd, de hoop der zijnen”. Maar niet ontgaat ons, wat hij geweest is als literator; zijn heerschappij over de nederlandsche taal, zijn ongemeene talenten als versificator en als vertolker zijn te wel bekend om er veel over te zeggen. Het is onmiskenbaar, dat juist de groote gemakkelijkheid waarmede hij in rijm en maat en in vloeiende zinnen gedachten wist vast te leggen, er niet weinig toe heeft bijgedragen hem de duurzame populariteit inden goeden zin van het woord te verschaffen, die hij reeds bij zijn leven had. Er zijn in zijn letterkundige nalatenschap onderscheidene groepen aan te wijzen. Allereerst zijn letterkundige hekeldichten, die hij schreef in zijn studententijd als medewerker van de Braga, het blaadje geheel op rijm, aan welke zucht hij inden eersten tijd van zijn predikantschap nog wel eens een enkele maal gehoor gaf. Zoo in 1849 inde mislukte, thans onvindbare Polichinel van den haarlemschen uitgever A. C. Kruseman met zijn Lazareth-poèet verliefd : Ik denk aan haar !.. .. Vraag mij niet wie die „haar” is! Nijdige wereld ! wat raakt u mijn leed ? Dan zijn dichterlijk vertaalwerk, waarvan als een technisch buitengemeen opmerke - lijk specimen genoemd mag worden Tasso’s Jeruzalem verlost (1852 en volgende jaren) door het behouden der oorspronkelijke „rima ottava” en eindelijk zijn oor - spronkelijk werk, te veel en te omvangrijk om in dit kort bestek zelfs maar vluchtig gememoreerd te kunnen worden. Op één dier oorspronkelijke werken moet echter de bijzondere aandacht gevestigd worden, op zijn Nieuwe Kerk van Amsterdam (1885), dat, hoewel het inde schatting van hen, die het kunnen beoordeelen niet op gelijken lijn staat met zijn Schepping, om de locale strekking toch zijn eigenaardige verdiensten heeft. Het was het laatste groote werk, dat hij publiceerde en het heeft ook om die reden stellig historische ver - diensten, al is de waarde der geschiedkundige en documenteele gegevens, die hij be - nutte, niet zonder bedenken. In acht zangen, elke zang gesplitst in enkele onderaf - deelingen, geeft hij, wat men, vroeger, in navolging van Da Costa, zangen des tijds noemde. Hij versificeert over het voorportaal, over de hervorming, over het orgel, over den kansel, over den onvolmaakten toren en brengt dan telkens allerlei stich - telijke bespiegelingen en wenken te pas op een wijze, die hem, den amsterdamschen predikant, als bij voorbaat verzekerd deed zijn van de instemming zijner lezers. Een voorbeeld. In zijn Orgel neemt hij deze strofe op : Heerlijk en vol kracht, Zingt ge, o Nieuwe Kerk ! uit uw orgelpijpen. Maar ook als de nacht u tot zwijgen bracht, Klinken Psalmen voort, dien in ’t harte grijpen Met een toovermacht. Die het goede zaad in het hart doet rijpen ' 'k Hoor, als gij verstomd. Psalmen inden Nacht! Aan de trapleuning van den predikstoel, aan de bovenzijde afgesloten dooreen in hout nagebootst koord, knoopt hij vast; 2