Tekstweergave van GA-1920_JB018_00135

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Wij willen thans van het Spinhuis, dat gedurende bijna twee eeuwen (1596 1782) zulk een belangrijke en merkwaardige, zij het uiteen oogpunt van zeden naar tegenwoordige opvatting niet zeer schoone taak heeft vervuld, afscheid nemen, om den blik te richten naar het Nieuwe Werkhuis met welks beschrijving wij korter kunnen zijn, daar deze instelling al eenige malen werd genoemd, uithoofde beide stichtingen vele punten van aanraking hadden. Zoo stonden zij, naar wij reeds opmerkten onder één bestuur. Dit bestuur was opgedragen aan zes regenten en vier regentessen (aanvanke* lijk resp. vier en twee). Zij werden door Burgemeesteren ~de opperste voogden” 1 aan wien zij ook rekenplichtig waren gekozen voor hun leven of, wat ‘regenten betreft tot bevordering in hoogeren rang; zij volgden in rang n.l. na die der Gasthuizen 2 . Opmerking verdient nog dat regenten en regentessen niet één college vormden. Het eigenlijk bestuur berustte bij regenten, terwijl regentessen zich in het bijzonder met het toezicht op de vrouwen en met het huishoudelijk bestier occupeerden. Regenten, ook wel, zoo in hunne instructie zegt Wagenaar „Opzienders der Armen” genoemd, vergaderden gewoonlijk elke week des donderdags; de regentessen of „Buitemmoeders” op den zelfden dag doch slechts om de vier weken. Dat toch de post van „regentes van het Spins en Nieuwe Werkhuis” wel gewild was, moge blijken uit de klinkende namen welke wij onder haar aan - treffen en uit den langen tijd dien de meesten harer, sommige bijna een halve eeuw, in functie bleven. (Een naamlijst van regenten en regentessen en v.V. leden van het Burgerlijk Armbestuur, zal aan het slot worden bijgevoegd). Onder de regenten hadden uit den aard der zaak door hun grooter getal en vooral, doordat zij vaak tot andere regentsposten, tot hooge stedelijke of kerkelijke ambten, of wel tot de regeering geroepen werden, meer mutatiën plaats. 1 Alle dergelijke benoemingen waren in handen van Burgemeesteren die hier opper* machtig regeerden. Hun onbeperkte regeermacht inden breede aantoonende zegt Prof. Dr. H. Brugmans in „Opkomst en bloei van Amsterdam” (bldz. 156); „Hun macht strekte zich over alle takken van publieken dienst uit” en verder o. m.: „Zij waren opperste voogden van de armen en van de Godshuizen”. 2 Blijkelijk ook na die van het Burgerweeshuis, althans Carel Johannes Boelensz., die acht jaren regent was geweest, trad in 1746 af, omdat hij regent van het Burgerweeshuis was geworden. 81