Tekstweergave van GA-1920_JB018_00071
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Een
uur
voorbij
Lunteren
bericht
een
voorbijganger,
dat
een
geheel
gesloten
koets
hem
is
voorbijgereden.
Vleertman
spoort
zijn
paard
tot
nog
grooter
spoed
aan
en
ziet
met
het
aan*
breken
van
den
dag
den
wagen
eindelijk
tusschen
de
herberg
de
Moriaan
en
het
dorp.
Gelukkig
blijft
de
koets
staan
en
op
het
oogenblik,
dat
de
dieven
inde
nabijheid
vaneen
kerk
bij
eene
uitspanning
willen
uitstappen,
springt
Vleertman
met
pistool
en
getrokken
degen
voor
hen,
verwondt
hen,
toen
zij
tegenstand
willen
bieden
en
weet
hen
spoedig
te
overweldigen.
Bij
een
onderzoek
aan
den
lijve
bleken
de
juweelen
ineen
laars
vaneen
der
leden
van
de
bende
te
zijn
verstopt,
terwijl
bovendien
nog
ƒ4000.
op
hen
gevonden
werd.
De
geheele
buit
werd,
met
de
dieven,
aan
den
Schout
overgeleverd
en
Vleertman
keerde
spoedig
naar
Amsterdam
terug,
waar
de
dankbare
juwelier
hem
wel
ruimschoots
zal
beloond
hebben
en
o.a.
zijn
manmoedige
daad
aan
de
Heeren
van
den
Gerechte
bekend
maakte.
Wellicht
als
een
gevolg
daarvan
werd
hem
later
het
ambt
van
onderschout
aangeboden,
voor
welke
betrekking
hij
evenwel
bedankte,
evenals
voor
de
verheffing
tot
Ridder
van
het
Heilige
Roomsche
Rijk,
eene
onderscheiding
hem
door
Keizer
Jozef
toegedacht.
Zijn
broeders
zoon,
Johannes
Frederik
Vleertman,
luitenantdngenieur
van
den
Keurvorst
van
de
Paltz,
bleek
gevoeliger
voor
zulk
een
eer
te
zijn
en
nam
de
benoeming
tot
lid
van
den
adel
in
1708
van
den
Keizer
aan.
Hel
schijnt
dat
Vleertman
zijn
woning,
na
zijn
dood
goedgunstig
aan
zijn
weduwe
toegestaan,
zooals
wij
hiervoren
meldden,
in
1/08
verbouwd
heeft;
den
21
Februari
1708
dienden
de
buren
n.l.
een
klacht
in,
dat
hij
zijn
houten
huis
~over
het
water
voor
het
kamperhooft
bij
de
Schrijershoek”,
hooger
dan
hem
toegestaan
was
had
opgetrokken,
waarom
hem
namens
Burgemeesteren
werd
aangezegd,
dat
het
mocht
blijven
zooals
het
thans
was,
doch
niet
meer
vergroot
of
verhoogd
worden.
Wij
moeten
nog
vermelden,
hoe
het
aan
Vleertman
gegeven
was,
geruimen
tijd
daarna,
nl.
in
het
einde
van
1717,
nog
een
belangrijken
dienst
aan
de
stad
zijner
inwoning
te
bewijzen.
Benige
dagen
vóór
Kerstmis
had
een
zware
Noordwester
storm,
vergezeld
van
hevige
onweders,
het
zeewater
opgestuwd.
Friesland
en
Groningen
hadden
ontzettend
te
lijden,
doch
ook
in
NoordsHolland
steeg
de
nood
hoog
en
voornamelijk
te
Amsterdam
1
.
_____
1
Hofdijk
,
Gesch.
des
Vaderlands
en
Emopeesche
Mercmius
1718.
21