Tekstweergave van GA-1919_MB006_00090
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
ingestelde
Burgerlijk
Armbestuur
gebracht,
waarbij
het
beheer
er
van
werd
opge
-
dragen
aan
een
Sub-Commissie
voor
het
Werkhuis,
bestaande
uit
vier
leden.
Het
Raadsbesluit
van
18
November
1874,
dat
het
Werkhuis
deed
vervallen
om
daarvoor
het
Armenhuis
in
het
leven
te
roepen,
had
mede
tengevolge,
dat
het
bestuur
werd
opgedragen
aan
één
Commissie
voor
de
Huiszittende
Armen,
het
Weduwenhof
en
het
Armenhuis,
bestaande
uit
negen
leden,
welke
bestuursvorm
tot
heden
be
-
stendigd
bleef,
behoudens
uitbreiding
dezer
Commissie
eerst
tot
tien,
later
tot
twaalf
leden.
Hetzelfde
besluit
bepaalde
tevens
welke
personen
in
het
Armenhuis
kunnen
worden
opgenomen,
n.l.
:
ouden
van
dagen,
ongeneeslijke
zieken,
idioten
en
voorts
zoodanigen
wier
opneming
ineen
gesticht,
overeenkomstig
de
Armenwet
onver
-
mijdelijk
is
;
onder
welke
onvermijdelijkheid
is
te
verstaan
;
behoeftig
en
mits
in
geen
kerkelijke
of
bijzondere
instelling
van
weldadigheid
plaatsing
kunnende
vinden.
Deze
criteria
zijn
ook
thans
nog
geldend;
alleen
werden
later
ook
invaliden
bij
name
genoemd,
terwijl
anderzijds
idioten
en
andere
maatschappelijk
ongeschikten,
wier
verpleging
hier
niet
doelmatig
kan
geschieden,
zouden
worden
verzorgd
door
de
Inrichting
voor
Stadsbestedelingen
(sedert
1919
door
den
gemeentelijken
Genees
-
kundigen
Dienst).
Alvorens
mede
te
deelen
op
welke
wijze
de
verpleging
thans
geschiedt,
willen
wij
eerst
zeer
in
’t
kort
de
geschiedenis
van
de
inrichting
nagaan.
Immers
uit
zoo
meni
-
gen
trek
blijkt
hoe
haar
heden
uit
dat
verleden
werd
opgebouwd.
Niet
altijd
was
het
een
instituut
uitsluitend
ten
dienste
der
weldadigheid,
hoe
-
wel
dit
bij
de
stichting
van
het
gebouw
zeker
ook
op
den
voorgrond
stond.
Aanleiding
tot
den
bouw
was
het
steeds
toenemend
euvel
der
bedelarij
in
onze
stad,
ter
bestrijding
waarvan
de
Stadsregeering
reeds
lang
op
middelen
had
gezonnen.
De
Vroedschap
nam
5
Januari
1779
het
besluit
tot
stichting
vaneen
groot
en
nieuw
werkhuis,
dat
zou
dienen
tot
opsluiting
van
de
van
straat
opgevangen
bedelaars,
maar
dat
tevens
tijdelijk
huisvesting,
tegen
arbeid,
zou
verleenen
aan
inwoners,
die
buiten
hun
schuld,
wegens
werkloosheid
of
ziekte,
tot
armoede
dreigden
te
vervallen
en
zich
vrijwillig
voor
opname
zouden
aanmelden.
Met
dit
laatste
was
dus
bedoeld
voorkoming
van
armoede,
althans
voorkoming
van
bedelarij.
De
bouw,
welke
werd
opgedragen
aan
den
stadsbouwmeester
Abraham
van
der
Hart,
werd
in
Juli
1779
aangevangen
en
in
1782
voltooid
;
bij
publicatie
van
5
No
-
vember
van
dat
jaar
werd
het
gesticht
opengesteld.
Inde
eerste
plaats
werden
er
in
overgebracht
de
tuchtelingen
van
het
Nieuwe
Werkhuis
(of
Willige
Rasphuis)
aan
de
IJgracht
(Prins
Hendrikkade)
en
de
bewoonsters
van
het
Spinhuis
(toen
gevangenis
voor
vrouwen)
welke
beide
inrichtingen
onder
één
college
stonden,
n.l.
Regenten
van
het
Spin-
en
Nieuwe
Werkhuis,
dat
ook
belast
zou
worden
met
het
beheer
van
het
nieuwe,
gehjkgenaamde
gesticht.
Tegelijkertijd
werd
de
functie
van
dit
college
belangrijk
uitgebreid
;
was
het
voor
-
heen
slechts
college
van
bestuur,
thans
werd
dezen
regenten
rechtsmacht
verleend
om
tegen
de
bedelarij
op
te
treden.
Het
bedelvolk
werd
door
hunne
dienaren
van
de
straat
opgelicht,
voor
regenten
geleid,
die
naar
omstandigheden
voor
bepaalden
tijd,
bij
recidive
gewoonlijk
voor
eenige
maanden,
tot
opsluiting
in
het
huis
veroor
-
deelden.
Inde
eerste
jaren
was
het
getal
„bedelaars”
en
vooral
het
vrouwelijk
element
in
1806
nog
70
mannen
en
246
vrouwen
belangrijk
grooter
dan
dat
der
„vrij
-
willigers”.
De
vrouwen
uit
het
Spinhuis,
dat
als
zoodanig
steeds
een
bijzondere
afdeeling
in
het
huis
vormde,
zijn
daarin
niet
begrepen.
Bedelaars
en
vrijwilligers
waren,
wat
de
huisvesting
betreft,
van
elkander
geschei
-
den,
hoewel
inde
verpleging
overigens
weinig
onderscheid
was.
82