Tekstweergave van GA-1919_MB006_00077

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM van 17 October een lang bericht van zijn wedervaren. Aan weerszijden van het water waren de walkanten opgepakt met menschen, die, naar zij beweerden af en toe de ver - schijningen zagen; de berichtgever echter kon ze niet gewaar worden. Hij merkte niet anders op ~als jufvrouwen uit de belendende Bata - vierstraat, met witte of althans ligte jakjes aan, welke aldaar of wandelden of zich met mandjes naar de Oude Schans begaven om eenigen voorraad in te koopen”. Ook Anton Cramer schreef in het November - nummer van zijn Arke Noach's over het „spook”, maar in zulke eigenaardige termen, dat het mij niet duidelijk is geworden of hij de verschijningen gezien of er aan geloofd heeft. Dat was wel het geval met den reeds geci - teerden tijdgenoot, den makelaar Jacob van Oosterwijk Bruyn, den „luiraigen” dichter, die als bestuurder der afdeeling Amsterdam van de Hollandsche Maatschappij van fraaie Kunsten en Wetenschappen —• volgens Jan ten Brink „den 'sprekers na volbrachten arbeid een eigenaardig oestergerecht van zijn vinding voorzette”. Hij wijdde een vers aan de ver - schijningen inden Almanak der blijgeestigen jaargang 1834 door de Gebroeders Diederichs, de uitgevers van het Handelsblad, in het licht gegeven. Een litho door Johannes Hilverdink naar G. de Kruyf, door de steendrukkerij van M. Dessaur uitgevoerd, beeldde ze uit; met de thans zeer zeldzame litho’s van H. A. Swaluw uit de Pieter Jacobstraat, die voor een paar centen op straat gevent werden, documenteeren deze prentjes de juistheid der beschrijving door Van Oostenwijk Bruyn gegeven. Schijn of werkelijkheid? Het politie-rapport meende dat de verschijningen werden voort - gebracht dooreen tooverlantaren. Cramer dacht eveneens aan iets dergelijks. Bruyn daarentegen meende dat het vrouwen in witte of licht grijze kielen waren. „De onmogelijkheid, schreef Bruyn in zijn handexemplaar van de Boertige zangster (1837); waarin het vers werd herdrukt en dat ik dank zij de vriendelijk - heid van zijn kleinzoon mr. P. A. van Ooster - wijk Bruyn te Maartensdijk heb mogen ge - bruiken, de onmogelijkheid dat de lichtver - schijnsels dooreen bekend natuurkundig werktuig als toverlantaren, brandspiegel of soortgelijke zijn voortgebragt en de onwaar - schijnlijkheid dat er eene nieuwe ontdekking is gedaan om zulks te weeg te brengen, en dat die uitvinding verder geheim en ongebruikt is gebleven, pleiten voor mijn gevoelen, waar - tegen alleen met eenige grond in te brengen is dat welligt de twee of drie eerste dagen op de Oude Schans iets anders gezien is, on-, waarschijnlijk omdat personen in die buurt woonachtig allen hetzelfde hebben blij ven zien”. t : Twintig en dertig jaar later werd inde Navorscher over de verschijningen gedebatteerd. Algemeen was men, en daaronder behoorde Jacob van Lennep, van gevoelen, dat de ver schijningen dooreen optische werking te weeg gebracht waren, een dergelijke verklaring dus, als Van Maurik te hooren kreeg vaneen zeer bejaard diamantslijper waarvan hij relaas deed in zijn Spookhuizen te Amsterdam. Dat er een jongelui’s-aardigheid achter school, meende èn Van Lennep èn de anonieme diamantslijper. Toch twijfel ik of deze verklaring wel de juiste kan geweest zijn. Waren nu honderd jaar geleden optische werktuigen, tooverlan - tarens, brandspiegels of wat het dan geweest mogen zijn, die men in handen vaneen gewoon publiek kan verwachten, d. w. z. de goed - koopere soorten, reeds zoo krachtig, dat hun schijnsel van noemenswaardige uitwerking geweest kan zijn op de tegenover liggende walkant van de vrij breede Orde Schans ? Veeleer zou ik met Bruyn end e Handelsblad - reporter willen gelooven aan verkleede juffers uit de Batavierstraat. Maar hoe dit zij, schijn of werkelijkheid, de verschijningen waren the topic of the day. G. A. van der Voort ging er over verhandelen zijn verhandeling heb ik niet terugge - vonden— en inden schouwburg Kunstgenoegen inde Kerkstraat naast de fransche manege kwamen ze op de planken. Van S. E. Reigaat kwam bij het stedelijk Bestuur 9 November 1833 het verzoek in in dezen schouwburg te mogen vertoonen de Hedendaagsche spokerijen of de invloed van ’t bijgeloof. Het stedelijk Bestuur won advies in van Commissarissen der Stads - schouwburg, die enkele wijzigingen voorsloegen, o.a. het weglaten van „de invloed van ’t bijgeloof”. Vijf dagen later, 14 November werd de gevraagde vergunning verleend. Veel succes schijnen de ondernemers echter niet gehad te hebben, want Bruyn weet te ver - tellen dat het slechts bij één opvoering ge - bleven is. In Augustus 1836 herhaalden de verschij - ningen zich. De aardigheid was er echter af en de zaak verkreeg veel minder ruchtbaarheid. Geheel vergeten zijnde verschijningen nog niet. Lange jaren heeft de Oude Schans Oost - zijde inden volksmond de Spokendans geheeten en door het feit, dat Van Oosterwijk Bruyn zijn Geestverschijningen op de Oude Schans te Amsterdam , in Octohev, 1833 opnam in zijn Boertigs Zangster van vier jaar later, een bundeltje, dat nog steeds zijn debiet heeft, bleef de gebeurtenis bewaard voor de ver - getelheid. J- W. E. Straatnamen. Het systeem nieuwe straten en pleinen te benoemen naar ver - maarde personen uit het voorgeslacht heeft geenszins mijn sympathie. Ik acht het onpië - teitvol de namen van hen, waar men tegen op ziet en die men hoog houdt op straat te grabbelen te gooien, hun geëerbiedigde namen verbonden te zien aan morsige achterbuurten, te hooren uitgalmen door tramconducteurs en gedachteloos te hooren uitspreken ook 69