Tekstweergave van GA-1919_MB006_00073

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM MEDEDEELINGEN VAN HET BESTUUR SLOOPING VAN HET MARINE-GEBOUW Naar aanleiding vaneen gerucht betreffende een voorgenomen slooping van het Marine-gebouw aan het Kattenburgerplein, heeft het Bestuur zich gewend tot Z.Exc. den Minister van Marine, met het verzoek te willen overwegen de mogelijkheid het gebouw als nog te behouden. Het Bestuur heeft daarop het volgende antwoord ontvangen. Departement van Marine , . . Afdeeling D. No. 56. s-Gravenhage, 1 Augustus 1919. Ik heb de eer U mede te deelen, dat, in afwachting van het advies van de Rijkscommissie voor de monumentzorg, het sloopen van de Marninierskazerne te Amsterdam door mij werd opgeschort. Op Zaterdag 5 Juli 1919 werd mij dooreen tweetal leden van die commissie, de heeren Kalf en Posthumus Meyjes medegedeeld, dat zij roet den architect De Bazel van oordeel waren, dat het gebouw niet moest worden gesloopt. Daarop is op mijn verzoek een vergadering van bovengenoemde commissie in pleno belegd, welke vergadering op Vrijdag 11 Juli jl. is gehouden en werd bijgewoond door zes leden van de commissie, den Directeur van het M. E. en den bouwkundigen ingenieur bij mijn depar - tement. Na ampele bespreking verklaarden zich vier van de aanwezige leden vóór, twee tegen slooping. Daar dus in geen geval de commissie zich unaniem voor het behoud van de kazerne ver - klaarde en voor mij de redenen, welke tot slooping hadden geleid, klemmend bleven, te weten: a. de totaal veranderde situatie sedert de stichting van het gebouw; b. ernstige verminking ten gevolge van verandering van bestemming; c. de onmogelijkheid om het gebouw zijn oorspronkelijke bestemming te hergeven; d. economische overwegingen, benevens de noodzakelijkheid van verbouwing heb ik gemeend niet op mijn oorspronkelijk besluit tot slooping te moeten terugkomen. Aan het Besfuur van het De Minister van Marine Genootschap Amstelodamum te Amsterdam. H. BIJLEVELD Jr. COSIMO DE MEDICI TE AMSTERDAM Ons genootschap heeft onlangs een toegelichte bibliographie uitgegeven van reisbeschrijvingen door Nederland in vroegeren tijd. Dat Amsterdam daarin een breede plaats beslaat, spreekt van zelf; nauwelijks is er een enkel reiziger in Nederland geweest, die geen min of meer langdurig bezoek bracht aan Amster - dam, dat haast zonder mededingers de eerste stad der oude republiek was en op den aanschouwer ook steeds een diepen en machtigen indruk heeft gemaakt. Reeds nu, weinige maanden na de bibliographie, die wij danken aan de trouwe zorgen van ons medelid Jacobsen Jensen, zijn wij inde gelegenheid een belang - rijke aanvulling te geven. De verdienstelijke secretaris van het Nederlandsch Historisch Instituut te Rome, dr. G. J. Hoogewerf, publiceerde inde werken van het Historisch Genootschap de journalen en andere documenten van de twee reizen van Cosimo de Medici, prins van Toscane, door de Nederlanden. Cosimo, de zoon en troonopvolger van groothertog Ferdinand II van Toscane, heeft tweemaal de Nederlanden bezocht, inden winter van 1667 en 1668 en inden zomer van 1669. Hij zag dus ons land inden zomer en inden winter; daarom was het hem juist te doen. Hij kwam bepaaldelijk uit Italië om ons land te bezien, dat destijds bloeide inde volle kracht van zijn staatkundig kunnen, zijn maatschappelijke ontwikkeling, zijn geestelijk vermogen. Wanneer men bedenkt, dat Cosimo zijn opwachting maakte bij den raadpensionaris Johan de Witt, kennis maakte met den jongen Willem 111, een onderhoud had met den admiraal De Ruyter an Rembrandt op zijn atelier bezocht, dan krijgt men wel den indruk vaneen bloeiend volk in zijn gouden eeuw. Die gouden eeuw was voor Italië en vooral voor Toscane reeds lang voorbij; er was veel kunst in het vaderland van Cosimo; maar het was alles oude kunst, hoogst waardevol 65