Tekstweergave van GA-1919_JB017_00015

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
van het Hofje worde ook hier nogmaals een woord van dank gebracht voor de vriendelijke welwillendheid ons bij de bezoeken betoond. Ons medelid de heer N. van Harpen had de vriendelijkheid onzen leden vrijen toegang aan te bieden tot eene belangwekkende tentoonstelling van schilderijen en prenten betreffende Amsterdam, georganiseerd door de onder zijne directie staande Maatschappij voor Beeldende Kunsten. Op 20 en 27 Februari 1.1. werd de tentoonstelling dooreen aantal leden met hunne dames bezichtigd. Eenmaal konden wij onze leden oproepen tot het bijwonen eener lezing. In verband met eene tentoonstelling, door de Commissie voor het Stadsschoon in het Stedelijk Museum ingericht, verklaarde de secretaris dezer Commissie, ons medelid de heer Jan de Meijer, zich bereid, op Zaterdagavond 17 Nos vember voor de leden van Amstelodamum eene voordracht te houden over de bewaring, of liever de bewaking, van het schoon van Amsterdam. Ook deze voordracht, vereerd met de tegenwoordigheid van onzen Beschermheer, vond veel belangstelling; de ruime benedenzaal van het Stedelijk Museum, door B. en W. welwillend te onzer beschikking gesteld, was geheel gevuld. Naar aanleiding vaneen debat inden Gemeenteraad over straatnamen aan den overkant van het IJ, heeft het Bestuur zich veroorloofd een schrijven te richten aan het Gemeentebestuur, met verzoek om te overwegen of het wens schelijk zou zijn eene commissie van deskundigen aan te wijzen om B. en W. in het vervolg te dezer zake te adviseeren. Een besluit hierop schijnt nog niet te zijn genomen: het kwam althans tot dusverre niet tot onze kennis. Nog bij eene andere gelegenheid meenden wij reden te hebben om ons tot de stedelijke Overheid te wenden. Toen namelijk dqor B. en W. bij den Ges meenteraad eene voordracht werd ingediend, om de voor den Havendienst bestemde ruimte inden Schreierstoren uitte breiden, door het optrekken van een steenen gebouwtje, dat dooreen lagen verbindingsgang met den toren zou worden verbonden, richtten wij tot dit college het verzoek deze voordracht niet aan te nemen. Wij spraken de vrees uit dat de voorgestelde uitbouw aan het karakter van den toren ernstige schade zou toebrengen en dat het stadss beeld er niet door zou worden verfraaid. Wij gaven in ons adres verder in overweging liever den thans bestaanden bijbouw te sloopen en den toren in zijn ouden toestand te herstellen. Ook de bond Heemschut en de vereeniging Sints Lucas dienden bij den Raad bezwaarschriften tegen de voordracht in. In IX