Tekstweergave van GA-1918_MB005_00094

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM bürgwal 361/5, waar tot voor kort het dag - blad de Courant gevestigd w'as. „Bij de demping van den N. Z. Voorburgwal in 1885 - pas - toor Klönue richtte toen tot het dagelijksch bestuur der gemeente het verzoek den nieuwen verkeersweg den naam te geven van Leonardus Mariusweg ontwierp de be - kende bouwmeester A. C. Bleys plannen voor de verbouwing van alle huizen van het Bagijnhof, op den Voorburgwal uitkomende. De huizen zouden worden gehalveerd, zoodat aan den nieuwen breeden weg gelegenheid zou komen voor den bouw van winkel- en woonhuizen. Ook de kapel zou in dit plan een nieuwen buitengevel hebben gekregen. Dit groote plan werd evenwel niet aange - nomen en slechts besloten tot de verbouwing van de perceelen 23, 24, 25, 32 en 33 van het Bagijnhof. „Deze diepe huizen werden gedeeltelijk afgebroken en op den aan den Voorburgwal vrijkomenden grond nieuwe winkelhuizen met bovenwoningen gebouwd door de aannemers J. J. Goseling & Zoon. In April 1885 be - gonnen was de bouw tegen het einde van dat jaar voltooid. Tegen de perceelen 23, 24 en 25 aan werd het gebouw opgetrokken, waarin thans het amsterdamsche bureau van de Maasbode zal worden gehuisvest. „Vroeger waren de huizen niet genummerd, doch werden met namen onderscheiden. Perceel 23 van het Bagijnhof draagt inden gevel aan de hofzijde een gevelsteen met de beeltenis van den H. Joannes en het jaartal 1660. Perceel 24 draagt het opschrift St. Ürsela. Perceel 25 draagt het opschrift: Injuria ulciscenda oblivione (onrecht wordt gewroken door vergiffenis), welke woorden de bouwmeester deed aanbrengen inden gevel van het perceel aan den N. Z. Voorburgwal”. J. W. E. UIT BOEK EN TIJDSCHRIFT Draaiorgels. In Op de Hoogte van Sep - tember gaf de heer J. W. Enschedé een artikel over dit onderwerp, waaruit ik hier wil over - nemen dat de schrijver van meening is dat de draaiorgels hier te lande omstreeks 1795 uit Frankrijk zijn ingevoerd. In 1808 werd door den amsterdamschen muziekonderwijzer A. H. Wenck een bundeltje populaire wijsjes voor piano-forte uitgegeven onder den titel Les petits concerts ambulants d'Amsterdam. Door den Belg L. Warnies werden hier de fransche cartonorgels ingevoerd, die de ge - dragen fluitwerken verdrongen : de overgroote meerderheid der instrumenten, die langs de straten gehoord worden, zijn het eigendom van zijn zaak Gebrs. Warnies inde Haarlem - mer Houttuinen. Joh. C. B. lo vivat. Inde nummers van 7 tot 9 van het geïllustreerd maandblad Kunst-Kroniek heeft de heer J. W. Enschedé eene studie gewijd aan het lo Vivat, die in breederen kring verdient bekend te worden. Tegenover de voorstelling dat dit studentenlied bij uitne - mendheid reeds eeuwen lang bekend zou zijn, meent de schrijver te moeten aannemen, dat het ontstaan is inde allereerste jaren der negentiende eeuw. In 1809 gaf A. Leeflang, uit Leiden, bij den muziekuitgever F. J. Weygand in Den Haag een stel klavier-varia - ties op het lo Vivat in het licht, opgedragen „aux étudians de TUniversité de Leiden”. Of de melodie toen reeds populair was is de vraag. Eerst in 1822 vindt men het lied ineen spe - ciaal leidschen bundel Studenten-zangen. Te Groningen was het reeds in 1814 buiten de studentenwereld bekend; in dat jaar werd ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest der academie, aldaar een optocht van de bedienden der plaatselijke boekdrukkers en boekverkoopers gehouden, die, rondtrekkende met een drukpers en een boekwinkel, jubel - zangen uitstrooiden, waarvan er een op de wijze van het lo Vivat was. Te Utrecht was het bij de viering van het tweede feest der academie in 1836 ook bekend ; in het aldaar in 1834 verschenen bundeltje Feesttoonen der Friezen komt een gewijzigd lo Vivat voor. Te Amsterdam vindt men het eerste spoor ervan in 1831. In het mengelwerk van den studenten - almanak van 1832 werd opgenomen een Beurtzang aangeheven aan de te Amsterdam teruggekeerde studenten, gegeven n October 1831, door Jacob van Lennep op de wijze van het lo Vivat, terwijl ineen In memoriam van een student inde theologie gezegd wordt dat uit zijn vrije borst het geliefde lo Vivat had geklonken. In 1835 nam de Senaat Ne praeter modum het op ineen bundel Stu - dentenzangen. In burgerkringen schijnt het lo Vivat oor - spronkelijk te zijn beschouwd als een ordi - nair deuntje; eerst de aanraking te velde tus - schen de vertegenwoordigers van onder - scheidene maatschappelijke kringen gedurende den tiendaagschen veldtocht deed het meer op den voorgrond treden. Er werd toen ook eene poging gedaan om zoowel de wijs als de woorden te verburgerlijken: in 1832 gaf de amsterdamsche muziekhandelaar L. W. Rou - men in zijn Nieuwe verzameling van nèder - landsche liederen ook een Nederlandsch lo Vivat, van den in Maagdenburg geboren kapelmeester Mordach. De woorden zijn niet bekend. Wel is uit denzelfden tijd een vliegend blaadje bewaard met een Nederlandsch lo Vivat, met den aanvang De Koning leev’, niet te verwarren met Tollens’ lied. De auteur der latijnsche strophen is on - bekend ; als schrijver der wijs meent de heer Enschedé den leidschen muziekmeester Leef - lang te kunnen aanwijzen. Joh. C. B. Fransche fondsen ter amsterdamsche beurze 1815 —1818. De amsterdamsche 86